College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 15.071T

Klacht over de kwaliteit van het conceptrapport van de raadsonderzoeker.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter;
mevrouw F. Leeflang, lid-beroepsgenoot ;
de heer E. Weise, lid-beroepsgenoot;

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde.

1 Het verloop van de procedure

Het College heeft kennis genomen van:

– het klaagschrift d.d. 27 september 2015 met bijlagen;

– de aanvulling op het klaagschrift d.d. 28 september 2015 met bijlagen;

– het verweerschrift d.d. 11 februari 2016 met bijlagen.

De behandeling van de klacht heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden ter zitting van het College op 15 april 2016.
Het College heeft op 18 april 2016 per e-mail aan partijen medegedeeld dat de beslissing uiterlijk over zes weken zal volgen.

2 De feiten

Op grond van de stukken, gaat het College uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.a

Klager heeft tot 2006 een relatie gehad met de moeder van [zoon], hierna te noemen: moeder. Op [datum] 2003 is zoon [zoon] geboren. Klager en moeder hebben geen goed contact met elkaar.

2.b

Klager en moeder zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast. Zowel klager als moeder hebben een nieuwe partner.

2.c

Bij beschikking d.d. 26 mei 2010 heeft de rechtbank bepaald dat [zoon] in de even weken een weekend in de veertien dagen bij klager is. In de oneven weken is [zoon] van woensdagmiddag tot woensdagavond 19.00 uur bij klager. Er is ook een informatieregeling vastgesteld.

2.d

In 2013 en 2014 heeft de Stichting [stichting] klager en moeder begeleid met als doel de communicatie tussen hen te verbeteren.

2.e

Moeder is een zogeheten bodemprocedure bij de rechtbank gestart waarin zij verzoekt om een uitbreiding van de zorgregeling en hervatting van het traject ‘Ouderschap blijft’.

2.f

In 2015 heeft klager in een kort geding gevorderd dat moeder meewerkt aan de informatieregeling en de zorgregeling die is vastgesteld door de rechtbank d.d. 26 mei 2010.
Het kort geding heeft geresulteerd in een vonnis d.d. 22 mei 2015.

2.g

De rechtbank heeft aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) verzocht een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling voor [zoon].
Beklaagde is raadsonderzoeker en op 6 juli 2015 gestart met het onderzoek.

2.h

De rechtbank heeft bepaald dat [zoon] met ingang van 23 mei 2015 één keer per veertien dagen op zaterdag bij klager zal verblijven. De eerste drie keren van 12.00 tot 16.00 uur. De daarop volgende keren van 10.00 tot 19.00 uur.

2.i

Op 23 mei 2015 heeft [zoon] klager bezocht. Hierna hebben geen bezoeken meer plaatsgevonden.

2.j

Op 28 augustus 2015 heeft de RvdK via Veilig Thuis een zorgmelding van de politie ontvangen.

2.k

Beklaagde heeft op 21 september 2015 een conceptrapport aan klager en moeder gestuurd.

2.l

Klager heeft op 23 september 2015 bezwaar gemaakt tegen deze rapportage.

2.m

Op 20 oktober 2015 heeft de teamleider van beklaagde schriftelijk gereageerd op het bezwaar van klager.

2.n

Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2014.

3 De klachten

Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.

I

Beklaagde heeft een eenzijdig conceptrapport opgesteld.
Klager noemt als voorbeeld dat er slechts één gesprek is geweest tussen [zoon] en de RvdK. Dit gesprek vond op 31 juli 2015 plaats. Op pagina 3 van het rapport staat dat er twee gesprekken zijn geweest. Op basis van een gesprek met [zoon] kan beklaagde niet achterhalen wat [zoon] echt wil. Beklaagde heeft daarnaast slechts één gesprek gehad met klager en meerdere gesprekken met moeder. Klager maakt zich zorgen over de veiligheid van [zoon].

II

Beklaagde heeft zich partijdig opgesteld door de mening van moeder over te nemen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit pagina 12 eerste alinea van het conceptrapport waarin is geschreven dat het contact tussen [zoon] en klager zorgvuldig begeleid dient te worden door ‘Ouderschap Blijft’. Klager heeft nog nooit begeleide omgang met [zoon] hoeven hebben en vindt dit een hele stap.

III

Het conceptrapport dat door beklaagde is opgesteld, berust op diverse leugens. Klager noemt als voorbeeld pagina 4 van dit rapport waarin staat vermeld dat klager het eens is met de samenvatting en het onderzoekplan.

4 Het verweer

Beklaagde voert kort samengevat en in de kern zakelijk weergegeven het volgende aan.
Beklaagde spreekt in haar verweerschrift over de RvdK omdat de visie en het advies multidisciplinair zijn bepaald.

I

Beklaagde maakt uit de brief van klager d.d. 23 september 2015 op dat klager het conceptrapport eenzijdig vindt omdat hij van mening is dat er meer gesprekken met [zoon] hadden moeten worden gevoerd.
Beklaagde heeft één gesprek met [zoon] gevoerd en heeft geoordeeld dat zij op basis van het gesprek met [zoon] en de gesprekken met klager, moeder en de school van [zoon] een duidelijk beeld van de situatie van [zoon] heeft gekregen. Beklaagde is op de hoogte van de zorgen van klager over de opvoedsituatie van [zoon].

Op basis van gesprekken met betrokkenen en de beschikbare informatie heeft de RvdK geoordeeld dat het voor [zoon] van belang is dat klager en moeder gaan werken aan een situatie waarin [zoon] onbelemmerd contact met beide ouders kan hebben. De RvdK ziet onvoldoende aanleiding voor een ondertoezichtstelling. De RvdK heeft de rechtbank daarom geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen die wordt begeleid door ‘Ouderschap Blijft’.

II

Klager heeft niet of onvoldoende onderbouwd waaruit blijkt dat beklaagde zich partijdig heeft opgesteld. Het uitgangspunt voor het onderzoek en de rapportage is het beschrijven, analyseren en beoordelen van de problematiek in relatie tot het toekomstperspectief van [zoon]. Vervolgens vindt besluitvorming plaats die in de rapportage wordt onderbouwd. Beklaagde heeft feiten, visies en interpretaties van elkaar gescheiden. In het raadsrapport zijn zowel de visie van klager, als van moeder en [zoon] weergegeven.
Het staat klager vrij om te reageren op informatie die door anderen wordt gegeven en zijn kant van het verhaal te vertellen. Dit kan er echter niet toe leiden dat informatie van anderen wordt aangepast. De visie van klager en zijn reactie op de inhoud van het raadsrapport is als bijlage bij het raadsrapport gevoegd en maakt onderdeel uit van de rapportage. De rechtbank heeft hiervan kennis kunnen nemen.

Beklaagde heeft op zorgvuldige wijze geprobeerd om beide ouders op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Beklaagde verwijst naar het kopje ‘beantwoording onderzoeksvragen’ in het conceptrapport. De RvdK benoemt hier de zorgen van de RvdK over het negatieve beeld dat [zoon] heeft van vader, dat [zoon] uit loyaliteitsgevoelens lijkt te kiezen voor zijn moeder en dat het verstoorde contact met zijn vader niet in het belang van de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon] is.

III

Beklaagde maakt uit de brief van klager d.d. 23 september 2015 op dat klager van mening is dat de visie van moeder en [zoon] leugens zijn die in het conceptrapport zijn opgenomen. Klager staat het vrij het hier niet mee eens te zijn maar dit kan er niet toe leiden dat de feitelijke weergave van hetgeen de personen hebben gezegd, wordt aangepast. Beklaagde heeft onderscheid gemaakt tussen de feitelijke weergave van de visie van betrokkenen en heeft duidelijk gemaakt wie wat heeft gezegd. De RvdK heeft deze visies niet gekleurd. De RvdK neemt de geuite zorgen van klager serieus. Het voorgaande komt tot uiting in het conceptrapport.

De RvdK heeft op basis van de informatie van de betrokkenen geconcludeerd dat de visies van ouders tegenstrijdig zijn, dat zij beiden zorgen hebben over de opvoedsituatie bij de ander en dat gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Over de juistheid van de verklaringen heeft de RvdK geen oordeel gegeven. De RvdK heeft hier ook geen oordeel over hoeven geven voor een goede beantwoording van de onderzoeksvragen. Beklaagde verwijst naar de brief van de teamleider van beklaagde d.d. 20 oktober 2015.

5 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.

Het College beoordeelt in een tuchtprocedure als de onderhavige of het raadsrapport voldoet aan de tuchtrechtelijke standaard. Volgens hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard is aanvaard, dient een raadsrapport vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende eisen te voldoen:

a. in het rapport moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd;

b. de in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;

c. de bedoelde gronden moeten de conclusies kunnen rechtvaardigen;

d. de rapportage dient zich in beginsel te beperken tot het deskundigheidsgebied van de raadsonderzoeker.

Het College toetst ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het rapport vindt slechts een marginale toetsing plaats, dat wil zeggen, wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie(s) heeft kunnen komen.

Het College oordeelt als volgt.

I

Het conceptrapport, zoals het zich in het dossier bevindt, voldoet aan de eisen die aan een conceptrapportage kunnen worden gesteld.

Uit het conceptrapport blijkt dat beklaagde contact heeft gehad met alle betrokkenen: klager, moeder, [zoon] en school. Beklaagde heeft eveneens gebruik gemaakt van verslagen en verwijst hiernaar. Verder is zowel de visie van klager als de visie van moeder weergegeven hetgeen het conceptrapport objectiveert.

De visies van klager en moeder verschillen van elkaar. Klager heeft in zijn klacht naar voren gebracht dat hij het niet eens is met de visie van moeder en [zoon].
Het niet eens zijn met de visie van een ander kan echter op zich niet leiden tot de conclusie dat in een rapport leugens of onwaarheden worden opgeschreven, het zijn de meningen van partijen die beklaagde feitelijk heeft weergegeven.

Beklaagde heeft haar advies gebaseerd naar aanleiding van gesprekken met alle betrokkenen en de bevindingen zoals deze zich in het dossier bevinden. Het advies is gemotiveerd, beklaagde heeft feiten, omstandigheden en bevindingen genoemd zoals de communicatie tussen klager en moeder en het stopzetten van de omgang. Het College heeft ook niet anderszins kunnen constateren dat beklaagde onjuistheden heeft beschreven in haar rapport.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

II

Klager heeft in dit klachtonderdeel verwezen naar pagina 12, de eerste alinea. Beklaagde heeft in het verweerschrift gemotiveerd en voldoende toegelicht dat zij op zorgvuldige wijze heeft geprobeerd om beide ouders op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Beklaagde heeft onder het kopje ‘onderzoeksvragen’ beschreven dat zowel klager als moeder te kennen hebben gegeven dat er jarenlang sprake is geweest van een moeizaam verlopende zorgregeling en communicatieproblemen. Het College is van oordeel dat beklaagde door aldus te handelen voldoende afstand van partijen heeft gehouden en objectief heeft gerapporteerd. Ook anders heeft het College uit het conceptrapport geen feiten of omstandigheden afgeleid waaruit zou kunnen blijken dat beklaagde zich in het conceptrapport partijdig heeft opgesteld.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

III

Klager heeft aangevoerd dat het conceptrapport leugens bevat. Klager noemt als voorbeeld het startverslag.

Tegenover dit klachtonderdeel van klager, blijkt uit de stukken niet dat er in de periode voorafgaand aan het conceptrapport een bericht van klager is binnengekomen waarin hij beklaagde te kennen geeft dat hij het niet eens is met het startverslag (bespreken samenvatting en onderzoeksplan). Ook heeft het College in het dossier geen aanknopingspunten ter ondersteuning van klagers standpunt kunnen vinden. Het behoort tot de kerntaak van beklaagde om op te schrijven wat anderen hebben gezegd. Beklaagde heeft in het conceptrapport bronnen aangehaald daar waar dit noodzakelijk is. Het gaat hier om een objectieve werkelijkheid van datgene wat betrokkenen hebben gezegd. De visies en meningen van anderen worden dan ook niet als leugens aangemerkt.
Niet gebleken is dat beklaagde zaken onjuist heeft weergegeven in de rapportage.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

6 Beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

– verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan op 15 april 2016 en op 30 mei 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.

De heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter

Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris