College van Toezicht | Ongegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 15.062Te

Klacht tegen gezinsvoogd betreffende bejegening, niet nakomen van afspraken, op onjuiste wijze rapporten opstellen en het achterhouden van informatie

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw F. Leeflang, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. S.J.F. Heirman.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klager, dan wel vader, ingediende klacht tegen

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsvoogd bij [de GI] (verder: [de GI])

Beklaagde wordt bijgestaan door [gemachtigde].

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennis genomen van:

  • het klaagschrift van 5 april 2016;
  • een aanvulling op de klachten van 23 mei 2016;
  • het verweerschrift, bij SKJ binnengekomen op 22 juni 2016.

1.2 De mondelinge behandeling van deze zaak stond gepland op 31 augustus 2016. Op die datum zou klager tijdens een zitting worden gehoord door het College van Toezicht. Klager heeft op 17 augustus 2016 met SKJ gebeld met het verzoek om uitstel van de behandeling omdat hij iemand had gevonden die hem zou kunnen bijstaan. SKJ heeft klager op 19 augustus 2016 gemaild met de vraag het verzoek tot uitstel van de behandeling nader te motiveren. Daar heeft SKJ geen reactie op ontvangen. De voorzitter van het College heeft vervolgens besloten door te gaan met de behandeling van de klachten. Dat is de klager medegedeeld op 26 augustus 2016. In de brief aan klager schrijft de voorzitter van het College van Toezicht dat de klachtonderdelen voldoende helder en goed geformuleerd zijn, om deze in afwezigheid van klager verder te behandelen. Gezien de impact van een tuchtklacht voor de jeugdprofessional is uitstel alleen mogelijk wanneer er een duidelijke inhoudelijke motivatie aan ten grondslag ligt. Ter gelegenheid van de zitting van 31 augustus 2016 heeft het College geoordeeld dat bij deze afweging van die voortvarende behandeling van de klacht en het belang dat klager heeft bij zijn – overigens ongemotiveerde verzoek om aanhouding – het eerste dient te prefereren.

1.3 De onderhavige klacht is gelijktijdig behandeld met de klachten tegen de navolgende personen: [beklaagden in de zaaknummers 15.062Ta tot en met 15.062Td, en de zaaknummers 15.062Tf en 15.062Tg].

1.4 Beklaagde is bij SKJ geregistreerd vanaf [datum] 2013.

2 Ontvankelijkheid van de klacht

2.1 Het College constateert dat klager het klachtenformulier heeft ingevuld, ondertekend en ingediend via zijn e-mailadres. Ook de aanvulling op die klachten van 23 mei 2016 is door hem ingediend.

2.2 Door de partner van klager is geen handtekening onder het klachtenformulier gezet, noch onder de aanvulling op die klachten. Tevens heeft zij geen machtiging aan het College overgelegd. Het College is tevens niet gebleken dat klager en zijn partner zijn getrouwd, dan wel een samenlevingscontract met elkaar hebben afgesloten.

2.3 Alle verdere contacten over de klachten tussen SKJ en klager zijn met hem geweest.

2.4 Om die reden is het College ook van oordeel dat niet alleen uit de inhoud van de klacht, maar tevens uit de aanlevering van de klacht, blijkt dat klager bedoeld heeft, in ieder geval mede namens zichzelf te klagen en is hij ontvankelijk in zijn klacht.

2.5 Het College zal klager daar waar hij klaagt over anderen dan zijn eigen kinderen niet ontvankelijk verklaren.

3 De feiten

3.1 Op [datum] 2010 wordt [de minderjarige 1] geboren en heeft vader (nog) geen gezag

3.2 Op 23 maart 2011 wordt [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld.

3.3 Op 23 maart 2011 wordt [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc] aangesteld als gezinsvoogd.

3.4 Op 2 oktober 2013 wordt er melding gedaan van agressie en geweld van vader jegens moeder.

3.5 Op 11 oktober 2013 gaat moeder met [de minderjarige 1] wonen binnen [de opvanglocatie], moeder is op dat moment in verwachting van [de minderjarige 2].

3.6 Op 11 november 2013 gaat vader bij moeder op bezoek, terwijl dit niet is toegestaan.

3.7 Op [datum] 2013 wordt [de minderjarige 2] geboren.

3.8 In november/december 2013 krijgt de vader ouderlijk gezag over [de minderjarige 1].

3.9 Op 2 december 2013 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc] op als gezinsvoogd.

3.10 In 2013 vinden er begeleide bezoeken van vader aan de kinderen plaats.

3.11 Op 6 januari 2014 wordt [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld.

3.12 Op 8 januari 2014 vindt een gesprek tussen ouders en [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] plaats over de omgangsregeling.

3.13 Op 10 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc]. Vader geeft aan dat hij [de GI] blijft pesten, dat hij valse meldingen blijft doen en dat hij de jeugdzorgwerkers haat.

3.14 Op 13 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb]. Vader schrijft dat hij het beleid nooit zal accepteren, dat hij onzinverhalen verkoopt aan de politie en dat hij de [de GI] blijft zieken, want zij zijn insecten die bestreden moeten worden. “Het spel begint pas.”

3.15 Op 15, 17 en 20 januari 2014 stuurt vader e-mailberichten aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb].

3.16 Op 21 januari 2014 stuurt [de GI] een schriftelijke aanwijzing aan vader: de eerder besproken omgangsregeling vervalt. Een andere omgangsregeling wordt onder voorwaarden opgesteld. Voorwaarden: samenwerking met de gezinsvoogd en starten met agressieregulatie-therapie. Totdat aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er geen contact tussen vader en de kinderen.

3.17 Op 23 januari 2014 is er een gesprek gepland met vader over de schriftelijke aanwijzing. Vader is niet aanwezig.

3.18 Op 28 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb]: vader laat weten dat hij geen bedreigingen meer zal uiten en belooft een goede samenwerking.

3.19 Op 28 januari 2014 is er een incident op straat tussen vader en moeder. Vader wordt aangehouden.

3.20 Op 30 januari 2014 is er een casuïstiekbespreking binnen [de GI]: vanwege escalaties worden de zorgen om de veiligheid van de kinderen steeds groter. Om die reden wordt besloten dat er moet worden overgegaan tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2].

3.21 Op 3 februari 2014 vader wordt in vrijheid gesteld. [De GI] dient een spoedaanvraag voor een machtiging tot uithuisplaatsing in.

3.22 Op 3 februari 2014 geeft de rechtbank de beschikking af waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg wordt verleend.

3.23 Op 4 februari 2014 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] op als gezinsvoogd.

3.24 Op 27 februari 2014 vindt een gesprek plaats tussen [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] en haar teammanager met vader over de samenwerking en communicatie. Tijdens het gesprek wordt vader agressief, begint te schelden en te spugen en springt vanaf het bureau bovenop de teammanager van [beklaagde in zaaknummer 15.062Td].

3.25 Op 28 februari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Td]: vader schrijft dat hij [de GI] niet erkent. Hij gaat hun er uit trappen als een insect. [De GI] kan branden in de hel.

3.26 Op 3 maart 2014 stuurt [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] een brief aan vader: de communicatie zal verder schriftelijk verlopen vanwege het agressieve gedrag van vader. Hij zal eens per drie à vier weken worden geïnformeerd over zijn kinderen.

3.27 Op 25 maart 2014 en 15 april 2014 geeft [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] vader schriftelijk informatie over de kinderen.

3.28 Op 12 mei 2014 is er een gesprek met vader: vader mag niet meer telefonisch contact opnemen met de gezinsvoogd, maar enkel nog per e-mail en één keer per week.

3.29 Begin juni 2014 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Te] [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] op als gezinsvoogd.

3.30 Op 25 juni 2014 start de belregeling voor vader met [de minderjarige 1].

3.31 Op 19 september 2014 volgt hervatting van de bezoekregeling van vader met de kinderen.

3.32 Op 2 december 2014 is de evaluatie bezoekregeling gepland.

3.33 Op 10 december 2014 de bezoekregeling gaat gelijk oplopen voor vader en moeder (één keer per twee weken, ook bij het pleeggezin).

3.34 Eind februari 2015 zet [beklaagde in zaaknummer 15.062Te] zijn werk als gezinsvoogd stop vanwege (aanhoudende) bedreigingen door vader, waaronder telefonisch op 27 januari 2015 en 11 februari 2015.

3.35 Op 10 maart 2015 volgt een schriftelijke aanwijzing van [de GI] aan vader: bezoek aan de kinderen is stopgezet.

3.36 Op 17 maart 2015 wordt de uitvoering van de maatregel onder toezichtstelling (verder: OTS) van [de GI] aan [de GI 2] overgedragen. [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] en [beklaagde in zaaknummer 15.062Ta] zijn de jeugdwerkers van het gezin.

3.37 Op 3 april 2015 vindt het kennismakingsgesprek plaats van [de GI 2] met ouders, in bijzijn van [persoon 1] en van [persoon 2] en met het pleeggezin en de pleegzorgwerker [beklaagde in zaaknummer 15.062Tg].

3.38 Op 29 april 2015 vindt er begeleid bezoek voor vader plaats.

3.39 Op 12 mei 2015 vindt de evaluatie van het begeleid bezoek van vader op kantoor van [persoon 1] plaats.

3.40 Op 26 mei 2015 is de zitting over het beroepschrift van vader ten aanzien van de schriftelijke aanwijzingen d.d. 10 maart 2015.

3.41 Op 9 juni 2015 luidt de beschikking kinderrechter: “beroep ongegrond”.

3.42 Op 29 juni 2015 blijkt uit de NIFP-rapportage (het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie) over vader en moeder: advies is voor beide ouders een contactregeling met de kinderen van één keer per maand, onder voorwaarden.

3.43 Op 16 juli 2015 is er een gesprek tussen [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] en [de teammanager van beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] van [de GI 2], vader en zijn ambulant begeleider ([de ambulant begeleider]) over de bezoekregeling met vader. De schriftelijke aanwijzing bezoekregeling d.d. 15 juli 2015 wordt overhandigd. Hierin wordt de bezoekregeling vastgesteld op één keer per vier weken. Daarnaast is er één keer per vier weken belcontact met [de minderjarige 1].

3.44 Op 17 augustus 2015 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie] naar aanleiding van het verzoek van vader tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen. De kinderrechter stelt een contactregeling vast van één keer per veertien dagen.

3.45 Op 2 september 2015 is er een gesprek gepland met ouders, pleegouders en pleegzorg. Ouders geven te kennen dat zij niet zullen komen en dat zij de samenwerking met zowel [de GI 2], als met pleegzorg opzeggen.

3.46 Op 8 september 2015 blijkt uit de brief van [de teammanager van beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] aan vader dat in verband met beledigingen, geuit tijdens gesprekken op 4 september en 8 september 2015, de contacten alleen nog per e-mail zullen plaatsvinden, met een frequentie van één maal per week. Over bijzonderheden rondom de kinderen die prioriteit hebben, zal één van de begeleiders vader direct telefonisch informeren.

3.47 Op 9 september 2015 wordt de bezoekregeling van beide ouders stopgezet, vanwege vrees voor de veiligheid van de kinderen, pleegouders en hulpverleners. Ouders laten stalkingsgedrag zien sinds 2 september 2015.

3.48 Op 10 september 2015 verzoekt [de GI 2] tot het wijzigen (stopzetten) van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van vader en moeder. Motivering is het stalkingsgedrag van ouders, dat een bedreiging voor de veiligheid vormt.

3.49 Op 29 september 2015 richt [de GI 2] een verzoek tot gezag beëindiging aan de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad).

3.50 Op 16 oktober 2015 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie]. De kinderrechter wijst het verzoek van [de GI 2] af. Partijen spreken over en weer af dat de contactregeling vanaf 30 oktober 2015 weer wordt opgestart en dat contactmomenten worden begeleid door [persoon 1] en [de stichting] of (een) andere geschikte instantie(s). De kinderrechter acht het van belang dat de gecertificeerde instelling een vaste dag in de week vaststelt waarop zij de e-mailberichten van de ouders beantwoordt, zodat de ouders weten wanneer zij antwoord kunnen verwachten. De kinderrechter merkt op dat de beschikkingen van de kinderrechter van 17 augustus 2015 van kracht blijven, zodat de contactregelingen tussen de minderjarigen zoals vastgesteld, gelden tot 6 januari 2016.

3.51 In november 2015 verklaart moeder tegen de raadsonderzoeker dat de relatie met vader is beëindigd.

3.52 Op 9 december 2015 dient de raad het verzoekschrift tot gezag beëindiging in bij de rechtbank.

3.53 Op 15 januari 2016 vindt het herstelgesprek bij [de stichting] plaats. [De GI 2] stelt zich op het standpunt dat de bezoeken begeleid moeten plaatsvinden en dat deze op dit moment niet kunnen worden verplaatst naar de zaterdag. Vader heeft de begeleiding van [persoon 1] stopgezet. [De GI 2] is bereid met de werkgever van vader in gesprek te gaan over de mogelijkheden. De verdere motivering heeft [de GI 2] niet kunnen bespreken in verband met de boosheid van ouders, waarop het gesprek vroegtijdig afgebroken is.

3.54 Op 20 januari 2016 volgt de schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling. De bezoekregeling luidt één keer per twee weken voor vader en eens per maand voor moeder. Bezoeken vinden plaats onder begeleiding en kunnen om die reden niet op zaterdag plaatsvinden.

3.55 Op 10 februari 2016 is de zitting over het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, ingediend door de raad d.d. 9 december 2015. Vader is aanwezig, bijgestaan door [gemachtigde]. Vader brengt naar voren dat [de ambulant begeleider] opnieuw is ingeschakeld om aan vader hulp te verlenen. Ouders hebben weer een relatie, er zou sprake zijn van trouwplannen.

3.56 Op 24 februari 2016 volgt de beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag van vader en moeder wordt beëindigd, [de GI] wordt benoemd tot voogd over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2].

3.57 Op 24 februari 2016 volgt de beschikking van de kinderrechter. De schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 20 januari 2016 wordt vervallen verklaard. De rechter stelt de volgende contactregeling vast: eenmaal in de veertien dagen gedurende twee uren, de ene keer op de vrijdag begeleid door de pleegouders en pleegzorg en de andere keer op de zaterdag begeleid door de pleegouders en/of [de ambulant begeleider] dan wel een andere organisatie. Daarmee is de contactregeling van vader in duur uitgebreid van anderhalf naar twee uur per contactmoment.

3.58 Op 24 februari 2016 neemt vader telefonisch contact op met [de kliniek ]en dringt aan op een opname. Tijdens het telefoongesprek zou hij hebben gezegd dat als hij niet wordt geholpen, de gezinsvoogd iets overkomt à la Els Borst.

3.59 Op 26 februari 2016 doet [de GI 2] aangifte van bedreiging door vader. Op 1 maart 2016 heeft [de GI 2] aan vader laten weten dat er aangifte is gedaan.

3.60 Op 10 maart 2016 volgt er een herstelgesprek van [de GI 2] met vader. Tijdens het gesprek gaat het echter vooral over de geschilpunten rondom de opdrachtgever voor het NIFP-onderzoek dat is uitgevoerd en niet over de contactregeling. “Tijdens het gesprek is er erg veel spanning en wanneer [de GI 2] laat weten de bezoeken op te schorten vanwege het onberekenbare gedrag van de vader en de dreigingen die hij uit, wordt hij boos en gaat met zijn vinger wijzen en schreeuwen. Het gesprek wordt beëindigd”.

3.61 Op 16 maart 2016 informeert moeder [de GI 2] per e-mail dat de relatie met vader voorbij is. Moeder wil een aparte bezoekregeling.

3.62 Op 16 maart 2016 volgt het verzoekschrift wijziging (opschorting) omgangsregeling vader.

3.63 Op 1 april 2016 volgt de evaluatie van het hulpverleningsplan voor [de minderjarige 1]  en [de minderjarige 2].

3.64 Op 26 april 2016 is de zitting naar aanleiding van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in verband met dreigementen die door vader zijn geuit jegens de gezinsvoogd.

3.65 Op 9 mei 2016 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie] met betrekking tot de behandeling van het verzoek tot opschorting van de omgangsregeling. De rechtbank is van oordeel dat het recht op omgang van de vader met de kinderen dient te worden ontzegd, omdat de veiligheid van de hulpverlening en van de kinderen niet meer kan worden gewaarborgd.

4 De klachten

Klachtonderdeel 1

Beklaagde heeft zich gevoelloos opgesteld naar klager als biologische ouder.

Klachtonderdeel 2

Er wordt misbruik gemaakt van de machtspositie.

Klachtonderdeel 3

Beklaagde vernedert, intimideert, domineert en kleineert klager. Beklaagde heeft zich ten opzichte van moeder op ‘grappende’ wijze uitgelaten over klager, door te zeggen dat hij zich afvroeg hoe klager zou reageren als hij, beklaagde, klager niet zou ophalen voor een bezoekmoment aan zijn kinderen.

Klachtonderdeel 4

Beklaagde heeft klager onder druk gezet en dreigende taal geuit, in het bijzijn van hulpverleners.

Klachtonderdeel 5

Afspraken (het College begrijpt de aanbevelingen) van de klachtencommissie worden genegeerd.

Klachtonderdeel 6

Informatie van de kinderen wordt genegeerd. De informatie van de kinderen is nooit naar klager gestuurd.

Klachtonderdeel 7

Rapporten worden naar eigen wil ingevuld. Beklaagde heeft nooit naar de mening van klager gevraagd over alles wat er is geschreven. Beklaagde heeft zich in verslagen nooit positief uitgelaten over de bezoekregelingen.

Klachtonderdeel 8

Bij het NIFP-onderzoek is gefraudeerd. Beklaagde bedacht het NIFP-onderzoek. Klager wilde niet aan dit onderzoek meewerken, maar heeft dit onder invloed van uitlatingen van de beklaagde toch, onder voorbehoud, gedaan. Beklaagde heeft klager bewust en onterecht beoordeeld en veroordeeld, terwijl hij niet bevoegd was.

Klachtonderdeel 9

Beklaagde heeft niet aan ouders laten weten dat het bezoekmoment op verzoek van de pleegouders later zou beginnen, waardoor zij te vroeg aanwezig waren. [Beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] van de pleegzorgorganisatie heeft ouders hierover wel benaderd, waardoor werd voorkomen dat zij hun boosheid hebben geventileerd naar de pleegouders.

Klachtonderdeel 10

Tijdens belmomenten ging het mis door nalatigheid van de pleegouders. Beklaagde heeft daartegen niets ondernomen en alles goedgekeurd.

5 Het verweer

Klachtonderdeel 1

Beklaagde heeft zich niet gevoelloos opgesteld richting ouders. Ondanks incidenten tussen klager en de gezinsvoogden heeft beklaagde er voor gekozen de ouders op gelijke wijze te benaderen als de ouders in andere gezinnen, waar hij gezinsvoogd is. Beklaagde is opnieuw op de gebruikelijke wijze met ouders gaan communiceren.
Beklaagde heeft ook tijdens de klachtenprocedure die klager bij de klachtencommissie van [de GI] was gestart, getracht de ouders zo goed mogelijk tegemoet te treden. Daarnaast heeft beklaagde klager geholpen met het vinden van persoonlijke hulpverlening, heeft hij een belregeling tussen klager en [de minderjarige 1] opgesteld en heeft hij zich ingespannen om de omgangsregeling weer op te starten.
Verder heeft beklaagde een onderzoek door het NIFP of het Ambulatorium voorgesteld. Zo kon duidelijkheid worden verkregen over de capaciteiten van de ouders en de zaken die verbeterd moesten worden voordat de kinderen weer thuis konden worden geplaatst, voor zover uit dat onderzoek zou blijken dat thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoorde.

Klachtonderdeel 2

Beklaagde betwist dat hij op enig moment misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie. Voor zover klager doelt op de klachtprocedure die hij heeft gevoerd voor [de GI] stelt beklaagde zich op het standpunt dat hij slechts heeft geprobeerd te zorgen dat de prille samenwerking tussen hem en klager op relatief goede voet zou kunnen worden voortgezet.

Klachtonderdeel 3

Beklaagde weerspreekt dat hij zich vernederend, intimiderend, kleinerend of dominant heeft opgesteld richting klager. Beklaagde heeft wel met klager en moeder besproken dat als zij zich niet aan de gemaakte afspraken zouden houden, daar gevolgen aan zouden worden verbonden.
Beklaagde kan zich niet herinneren dat hij ooit met moeder heeft besproken om klager op te halen voor een omgangsmoment om te kijken hoe klager zou reageren. Beklaagde betwist dit dan ook. Wel was op enig moment sprake van ICT-problemen, waardoor een bezoek van klager aan de kinderen was weggevallen uit de agenda van beklaagde. Moeder vertelde beklaagde van deze afspraak. Beklaagde heeft toen gezegd dat het goed was dat zij hem dit vertelde, zodat hij de afspraak weer in zijn agenda kon zetten.
Beklaagde heeft vele (telefoon)gesprekken met klager gevoerd. Mede door de dreigende houding en uitlatingen van klager is een aantal van deze gesprekken heftig geweest. Beklaagde kan zich voorstellen dat er tijdens die gesprekken zo nu en dan een scheef woord is gevallen, maar beklaagde heeft zich in geen geval vernederend of intimiderend uitgelaten jegens klager. Ondanks de aanvallende wijze waarop klager met beklaagde communiceerde, heeft beklaagde altijd geprobeerd klager normaal te woord te staan.

Klachtonderdeel 4

Van onder druk zetten en dreigende taal was geenszins sprake. Beklaagde wilde proberen de samenwerking tussen hem en klager zo goed mogelijk te houden. Mogelijk ziet de klacht (ook) op een voorval tijdens het tweede omgangsmoment in september 2014 waarin een forse discussie was ontstaan tussen klager en pleegvader bij de auto, in het bijzijn van de kinderen. Daarbij heeft pleegvader de nodige ernstige uitlatingen van klager moeten aanhoren. Beklaagde heeft klager gebeld en hem hierop aangesproken. Er waren afspraken gemaakt over de wijze waarop de veiligheid van een ieder bij de omgang zou moeten worden gewaarborgd. Beklaagde heeft laten weten dat indien hij, klager, zich niet aan de gemaakte afspraken zou houden, beklaagde gedwongen zou zijn om keuzes met betrekking tot de omgang te maken. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat er geen omgang meer zou kunnen plaatsvinden. Naar de mening van beklaagde is ook hierin geen sprake geweest van onder druk, dan wel dreigende taal uiten. Wel heeft beklaagde duidelijk gewezen op de consequenties van het niet nakomen van afspraken. Beklaagde is van mening dat dit juist één van zijn taken als gezinsvoogd is.

Klachtonderdeel 5

Op 24 juli 2014 heeft klager bij de klachtencommissie een aantal klachten ingediend over de wijze waarop [de GI] jegens hem handelde. De klachtencommissie heeft op
9 oktober 2014 op deze klachten beslist. De klachten zijn – met uitzondering van de klacht over het verstrekken van informatie over de kinderen aan klager – ongegrond verklaard. Dat deze klacht gegrond is verklaard, is slechts vanwege het feit dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat de wijziging in de informatievoorziening met goedvinden van klager had plaatsgevonden.

Klachtonderdeel 6

Klager heeft over dat deel van de periode waarin beklaagde gezinsvoogd was al geklaagd. Op 29 september 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden naar aanleiding van de klachten die klager op 24 juli 2014 had ingediend. Beklaagde meent primair dan ook dat klager die klachten hier niet opnieuw aan een beoordeling kan onderwerpen, zodat klager voor de in de eerdere klachtenprocedure betrokken periode niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Voor zover het College tot een ander oordeel komt, merkt beklaagde het volgende op.
Aanvankelijk was de afspraak dat klager eens per maand door de gezinsvoogd zou worden geïnformeerd over het wel en wee van de kinderen. Klager kreeg ook foto’s van de kinderen toegezonden. Nadat beklaagde gezinsvoogd van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is geworden, is er een belregeling opgestart. Klager had aanvankelijk tweewekelijks en al snel daarna wekelijks belcontact met [de minderjarige 1] Voorafgaande aan het contact met [de minderjarige 1] sprak klager met pleegvader, die hem op de hoogte bracht van de laatste ontwikkelingen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. Daarmee was er sprake van recente informatie uit eerste hand. Vanaf september 2014 was er een omgangsregeling, waarbij klager de kinderen ook zelf zag. Beklaagde is van mening dat klager hiermee voldoende werd geïnformeerd over de kinderen. Een nadere informatieverstrekking door de gezinsvoogd was daarmee naar het oordeel van beklaagde overbodig geworden.
In de maanden juni, juli en augustus 2014 heeft beklaagde verschillende foto’s aan klager gestuurd. Uit het contactjournaal blijkt dat klager die foto’s ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Ook uit latere mailcontacten blijkt dat beklaagde foto’s en filmpjes aan klager heeft doorgestuurd. Door de omgangsmomenten en de belcontacten, waarbij klager ook zelf contact had met de pleegouders, was klager van alles op de hoogte. Daar kon beklaagde geen nadere informatie aan toevoegen. Bovendien blijkt uit het overzicht van contactmomenten tussen beklaagde en klager dat er veelvuldig (telefonisch) contact is geweest. Ondanks de lange duur van die contacten kwam de beklaagde er nauwelijks aan toe om klager over de kinderen te informeren. De gesprekken gingen in hoofdzaak over de problemen die klager had. Ook de evaluatiegesprekken die werden gehouden, verliepen op deze wijze. Klager was het niet eens met wat beklaagde en/of andere betrokkenen stelden, uitte zijn boosheid en werd agressief. Constructief over de kinderen praten, behoorde slechts beperkt tot de mogelijkheden.

Klachtonderdeel 7

Beklaagde heeft de evaluatieplannen in zoverre naar eigen inzicht ingevuld, dat hij daarin een weergave gaf van de wijze waarop hij de voortgang beoordeelde. De plannen van aanpak en de evaluatieplannen zijn wel met klager besproken, hij heeft zijn mening kunnen geven en die is ook opgenomen in de documenten. Er zijn ook stukken aan de rechtbank gestuurd. Ter zitting heeft klager niet te kennen gegeven dat zijn visie niet goed is opgenomen in het evaluatieplan.
Beklaagde heeft op verschillende momenten gemeld dat de omgang tussen klager en de kinderen goed verliep. Beklaagde wijst op de beschikking van 5 januari 2015, op de schriftelijke aanwijzingen vaststelling bezoekregeling van 18 september 2014 en 31 december 2014 en op een e-mailbericht aan klager en moeder van 25 november 2014.

Klachtonderdeel 8

Beklaagde veronderstelt dat klager bedoelt te stellen dat hij aan hem en moeder had voorgesteld door het Ambulatorium een onderzoek te laten uitvoeren en niet heeft gesproken over het NIFP. Uit de beschikking van 5 januari 2015 blijkt echter dat ter zitting zowel het Ambulatorium als het NIFP ter sprake zijn gekomen. Tijdens de zitting bleek dat het Ambulatorium sinds de invoering van de nieuwe Jeugdwet niet langer het beoogde onderzoek uitvoerde, maar deze taak had overgedragen aan het NIFP. Dat is de reden dat er een NIFP-onderzoek heeft plaatsgevonden. De bedoeling was om een onafhankelijke instantie onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen. Beklaagde heeft vooraf het voorstel besproken met klager en zijn partner, zo volgt uit het contactjournaal. Beklaagde heeft steeds gezegd dat de uitkomst van het onderzoek voor hem leidend zou zijn.
Beklaagde heeft de onderzoeksvragen en stukken opgesteld. Klager en moeder hebben deze stukken ontvangen en daar hun akkoord op gegeven. Aan die instemming is geen dwang of bedreiging van de zijde van beklaagde voorafgegaan.
Beklaagde heeft begrepen dat klager meent dat er naast de officiële documenten die beklaagde naar de ouders heeft gestuurd, ook nog een document zou bestaan waarin hij klager in een kwaad daglicht heeft gesteld. Een dergelijk document is er niet. Klager kent alle stukken die naar de rechtbank en naar het NIFP zijn gegaan. De aanvraag van het onderzoek en de vragen zijn klager toegestuurd. Klager heeft zelfs wijzigingen aangebracht in de vraagstelling, waarna hij deze heeft ondertekend en terug heeft gestuurd.
Klager stelt dat beklaagde valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. Beklaagde weerspreekt dit. Mocht klager met deze klacht doelen op de betrokkenheid van de gedragswetenschapper, [de gedragswetenschapper], bij het onderzoek, dan geldt dat zij beklaagde ten tijde van het opstellen van de onderzoeksvragen voor het NIFP van advies heeft voorzien. Bij de afronding van de aanvraag was [de gedragswetenschapper] echter niet aanwezig, zodat beklaagde de afronding heeft gedaan met een andere gedragswetenschapper.
Ten slotte wil beklaagde er nog op wijzen dat in het NIFP-rapport [de gedragswetenschapper]  als opdrachtgever is opgevoerd. Dit heeft het NIFP echter onjuist gedaan. Beklaagde was destijds gezinsvoogd en dus opdrachtgever. [De gedragswetenschapper] is slechts geconsulteerd.

Klachtonderdeel 9

Het is juist dat [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] van de pleegzorgorganisatie het verzoek van de pleegouders om de omgang met de kinderen een uur later te laten beginnen aan klager en zijn partner heeft doorgegeven. Beklaagde had echter op dit verzoek nog niet beslist, zodat hij de klager en zijn partner hiervan nog niet op de hoogte had hoeven te stellen. Het is immers niet de pleegzorgorganisatie die beslist over de aanvangstijden van de omgang, maar [de GI]. Van een wijziging van de aanvangstijden van de omgang was derhalve nog geen sprake. Dat [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] klager en zijn partner hierover wel al had benaderd, kan beklaagde niet worden verweten.

Klachtonderdeel 10

Beklaagde had op verzoek van vader een schriftelijke aanwijzing gegeven ten aanzien van de belcontacten tussen klager en [de minderjarige 1]. Laatstgenoemde was in die periode vier jaar oud. De algemene ervaring leert dat belcontacten met een vierjarige zeer wisselend verlopen. Een kind van die leeftijd vindt het moeilijk om een lang gesprek te voeren aan de telefoon, is snel afgeleid en gaat soms liever door met de activiteit waar hij op dat moment mee bezig is. Ondanks het feit dat de pleegouders [de minderjarige 1] goed voorbereidden op het komende telefoongesprek, gold datzelfde voor [de minderjarige 1]. Beklaagde heeft met vader besproken dat het verloop van de belcontacten heel erg afhankelijk was van de vraag in hoeverre [de minderjarige 1] op dat moment toegankelijk was voor een telefoongesprek en dat het niet aangaat om van een vierjarige een lang telefoongesprek te verwachten. Overigens was klager zelf ook een aantal keren niet te bereiken.

6 De beoordeling van de klachtonderdelen

Tuchtrechtelijke toetsing en de algemene tuchtnorm
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.

Gebruikte afspraken/methodiek
Het College van Toezicht is gebleken dat er afspraken zijn gemaakt met de klager dat hij zich ten opzichte van zijn [jeugdbeschermers] en zijn omgeving niet agressief zou gedragen. Deze afspraken zijn gemaakt in het belang van de veiligheid van de kinderen. Deze afspraken hielden in dat indien de klager zich niet zou houden aan de afspraken hier direct consequenties aan zouden worden verbonden. Het College ziet de gemaakte afspraken in het licht van artikel A van de beroepscode “de jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen”.

Algemeen
Het College stelt vast dat beklaagde sinds juni 2014 de gezinsvoogd is van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en dat hij heeft getracht door middel van een zogenaamde nieuwe start de communicatie tussen klager, diens partner en [de GI] te verbeteren en de mislukte samenwerking tussen vorige gezinsvoogden en klager c.q. zijn partner te laten voor wat het was. Het College stelt voorts vast dat beklaagde veel en langdurig gecommuniceerd heeft met klager en dat beklaagde vrij snel na zijn aantreden werd geconfronteerd met veiligheidsaspecten van de kinderen. Hierna heeft beklaagde gezorgd dat klager in contact is gekomen met [de ambulant begeleider]. Laatstgenoemde is vanaf dat moment de ambulante begeleider van klager geworden. Ook deze begeleiding heeft niet kunnen voorkomen dat beklaagde nadien geconfronteerd is met bedreigingen door klager, niet alleen jegens pleegouders, collega’s van beklaagde maar ook van klager naar hemzelf.
Bij de beoordeling van de klachten heeft het College de ogen niet gesloten voor de stressvolle omstandigheden waaronder beklaagde zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten.

6.1 In het eerste klachtonderdeel klaagt klager over het feit dat beklaagde zich gevoelloos heeft opgesteld jegens klager als biologische ouder. In het verweer stelt beklaagde dat hij juist heeft getracht het contact met klager en diens partner weer op te bouwen nadat voorgangers genoodzaakt waren slechts te communiceren via de email. Ook door middel van het zoeken van ondersteuning voor klager in de vorm van een persoonlijke ambulante begeleider zijn hiervan voorbeelden. Hiertegenover staat de klacht van klager, waarin hij verwijst naar een opmerking die beklaagde zou hebben gemaakt naar zijn partner waarbij klager zelf niet aanwezig was. Ook onder deze omstandigheden komt het College niet tot de feitelijke vaststelling dat beklaagde zich gevoelloos heeft opgesteld jegens klager. Het klachtonderdeel wordt verworpen.

6.2 In [klachtonderdeel 2] klaagt klager over de omstandigheid dat beklaagde misbruik heeft gemaakt van zijn machtspositie. Nu klager over dit specifieke onderdeel geen onderbouwing heeft gegeven, zal om die reden het College dit klachtonderdeel afwijzen als ongegrond.

6.3 In [klachtonderdeel 3] wordt door klager geklaagd over het vernederende, intimiderende, dominerende en kleinerende optreden van beklaagde. Beklaagde betwist dit klachtonderdeel nadrukkelijk terwijl klager geen onderbouwing geeft waaruit ook maar een – begin van – aannemelijkheid kan worden geput. Het College wil wel aannemen dat het voor klager moeilijk te begrijpen is dat naar aanleiding van zijn eigen optreden beklaagde te kennen heeft gegeven wat de consequenties kunnen zijn van dit optreden, maar dat maakt niet dat beklaagde is getreden buiten de grenzen die van een redelijk bekwame beroepsuitoefening mag worden verwacht. Het College wijst dit klachtonderdeel af als ongegrond.

6.4 Hoewel beklaagde zelf in het verweerschrift op zoek is gegaan naar mogelijke incidenten, heeft het College, bij gebreke van concrete aanwijzingen van klager, geen aanknopingspunten in het dossier kunnen aantreffen die mogelijk kunnen leiden naar een optreden door beklaagde die gekenschetst kan worden als het onder druk zetten dan wel het uiten van dreigende taal jegens klager, al dan niet in het bijzijn van andere hulpverleners. [Klachtonderdeel 4] wordt om die reden afgewezen als ongegrond.

6.5 Naar aanleiding van klachten ingediend door klager heeft de klachtencommissie van [de GI] op 9 oktober 2014 een beslissing genomen. Kort samengevat en in de kern weergegeven zijn alle klachten, voor zover die waren gedaan aan het adres van beklaagde, afgewezen op één onderdeel na. Opgemerkt dient de worden dat het College kan en mag oordelen over klachten, ook indien deze reeds onderdeel zijn geweest in een andere klachtenprocedure.
De klachtencommissie schrijft in haar beslissing dat zij [de GI] aanbeveelt om indien mogelijk in gezamenlijkheid tot gewijzigde afspraken te komen om de relatie met klager en zijn partner werkbaar te houden en zo min mogelijk eenzijdige keuzes te maken. Het College is van oordeel dat het juist beklaagde is geweest die na deze beslissing heeft getracht de communicatie met klager (en diens partner) zo goed mogelijk te laten plaatsvinden. Van een (bewust) niet opvolgen van dit advies van de klachtencommissie is het College niet gebleken. [Klachtonderdeel 5] wordt afgewezen.

6.6 Klager beklaagt zich in [klachtonderdeel 6] over het feit dat hem geen informatie is gegeven over de kinderen. Dit klachtonderdeel is ook aan de klachtencommissie van [de GI] voorgelegd en toegewezen. In de kern komt de toewijzing van de klacht hierop neer dat klager, aldus de klachtencommissie van [de GI], niet optimaal is voorgelicht over een wijziging in de informatieverstrekking. Er is sprake geweest van belcontacten door klager met de pleegvader in plaats van het schriftelijk informeren van klager over de kinderen door [de GI]. Beklaagde brengt hiertegen in dat het juist is dat klager geconfronteerd werd met een voor hem eenzijdige wijziging van deze informatievoorziening maar dat er naast zijn belcontacten met de pleegvader ook veel belcontacten nadien waren tussen beklaagde en klager. Het College neemt het oordeel van de klachtencommissie over daar waar zij oordeelt dat klager door [de GI] niet juist is geïnformeerd over het gewijzigde beleid ten aanzien van de informatieverstrekking over de kinderen. Maar dat neemt niet weg dat beklaagde zich meer dan gemiddeld heeft ingezet om het contact met klager gaande te houden waardoor laatstgenoemde goed op de hoogte kon worden gehouden over de situatie met betrekking tot zijn kinderen. Dat klager geen informatie is gegeven over de kinderen, zoals klager stelt in dit klachtonderdeel is dan ook niet gebleken. Het College gaat er hierbij ook vanuit dat tijdens belcontacten die klager met de pleegouders had hij geïnformeerd is over zijn kinderen. Onder deze omstandigheid wordt dit klachtonderdeel verworpen als ongegrond.

6.7 Klager stelt in [klachtonderdeel 7] dat beklaagde de door hem geschreven rapporten naar eigen inzicht heeft ingevuld en de inhoud daarvan niet hem is besproken. Beklaagde stelt dat hij de rapporten naar eer en geweten heeft opgemaakt en dat hij heeft beschreven wat hij zelf heeft gezien en gehoord, dan wel heeft beschreven wat anderen hebben geconstateerd met verwijzing naar de bron van die constatering. Het College volgt beklaagde en constateert op grond van die rapporten dat weliswaar niet altijd een positief beeld over klager wordt geschetst maar dat neemt niet weg dat dit beeld voortkomt uit feiten en omstandigheden waarnaar beklaagde verwijst. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat beklaagde rapporten naar eigen inzicht heeft ingevuld, ware dit een verzinsel. Beklaagde stelt voorts dat de rapporten wel degelijk door hem aan klager zijn toegezonden en besproken. In bepaalde gevallen heeft klager ook zijn mening gegeven en is dit ook opgenomen in de documenten. Het College stelt vast dat klager inderdaad rapporten van commentaar heeft kunnen voorzien. Dat die commentaren niet – altijd – hebben geleid tot een wijziging van de inhoud maakt dit niet anders. Het klachtonderdeel wordt door het College als ongegrond afgewezen.

6.8 Klager stelt in [klachtonderdeel 8] dat beklaagde – kennelijk – klager en zijn partner heeft voorgesteld om door het Ambulatorium onderzoek te laten uitvoeren en daarbij niet heeft gesproken over het onderzoek van het NIFP. Dat dit laatste onderzoek slechts door beklaagde is bedacht en waaraan klager onder protest heeft deelgenomen. Dat voorts beklaagde, hem, klager, in dit rapport van het NIFP bewust en onterecht heeft neergezet.
Uit het dossier, meer in het bijzonder uit de beschikking van de rechtbank d.d. 5 januari 2015 blijkt dat ter gelegenheid van de zitting van de rechtbank zowel gesproken is over het rapport van het Ambulatorium als het NIFP. Voorts blijkt uit het dossier dat klager is betrokken bij het stellen van de onderzoeksvragen en op geen enkele wijze heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met dit onderzoek. Tenslotte blijkt uit de contactjournaals dat beklaagde transparant is geweest over mogelijke uitkomst van dit rapport en dat dit leidend voor hem zou zijn.
Nu niet is gebleken dat beklaagde op wat voor wijze dan ook fraude zou hebben gepleegd tijdens of bij het opstellen van het NIFP-rapport noch enig ander rapport als ook dat klager geenszins onder druk is gezet om aan dit rapport mee te werken, zal het College dit klachtonderdeel afwijzen als ongegrond.

6.9 In [klachtonderdeel 9] stelt klager dat beklaagde niet aan hem en zijn partner heeft laten weten dat een bezoekmoment op verzoek van de pleegouders later zou beginnen, waardoor zij te vroeg aanwezig waren. Het College stelt vast dat op enig moment een bezoekmoment op verzoek van de pleegouders is uitgesteld maar dat dit niet een beslissing is geweest van beklaagde. Beklaagde werd met dit uitstel geconfronteerd toen de pleegouders dit aankondigde. Dit was geen beslissing van beklaagde maar een voldongen feit. Dat [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf], wel wetende van dit verzoek van de pleegouders, de ouders hierover heeft benaderd, kan beklaagde niet worden verweten. Het klachtonderdeel wordt verworpen.

6.10 In [klachtonderdeel 10] klaagt klager over het feit dat beklaagde niet heeft ingegrepen toen er iets mis ging tijdens de belmomenten tussen klager en de pleegouders. Beklaagde stelt hier tegenover dat met klager op meerdere momenten is besproken waarom de gesprekken via de telefoon met een toen vierjarige [de minderjarige 1] wisselend verliepen. Dat het soms niet de wens is van [de minderjarige 1] om langdurig met klager te bellen. Het komt het College niet vreemd over dat, ook nadat de pleegouders [de minderjarige 1] daarop hebben voorbereid, het kan voorkomen dat een telefoongesprek met een vierjarige anders verloopt dan klager zich had voorgesteld. Dat klager hiervan de schuld legt bij de pleegouders en indirect bij beklaagde is onterecht omdat ook niet is gebleken dat de pleegouders hierop enige invloed hebben gehad.
Voorts blijkt uit het dossier dat klager zelf niet altijd bereikbaar was voor een telefoongesprek met [de minderjarige 1]. Het klachtonderdeel wordt verworpen.

7 De Beslissing

Het College van Toezicht wijst de klacht in al haar onderdelen af.

Aldus gedaan op 1 november 2016 in de genoemde samenstelling.

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter

mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris