College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Geen maatregel | zaaknummer: 15.062Tb

Klacht tegen gezinsvoogd betreffende misbruik van machtspositie, het niet serieus nemen van klager en het schetsen van een negatief beeld van klager

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw F. Leeflang, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. E.C. Abbing.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klager, dan wel vader, ingediende klacht tegen

[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde, werkzaam als gezinsvoogd bij [de GI] (verder: [de GI]).

Beklaagde wordt bijgestaan door [gemachtigde].

1 Het verloop van de procedure

1.1 Het College heeft kennis genomen van:

  • het klaagschrift van 5 april 2016;
  • een aanvulling op de klachten van 23 mei 2016;
  • het verweerschrift van 13 juli 2016.

1.2 De mondelinge behandeling van deze zaak stond gepland op 31 augustus 2016. Op die datum zou klager tijdens een zitting worden gehoord door het College van Toezicht. Klager heeft op 17 augustus 2016 met SKJ gebeld met het verzoek om uitstel van de behandeling omdat hij iemand had gevonden die hem zou kunnen bijstaan. SKJ heeft klager op 19 augustus 2016 gemaild met de vraag het verzoek tot uitstel van de behandeling nader te motiveren. Daar heeft SKJ geen reactie op ontvangen. De voorzitter van het College heeft vervolgens besloten door te gaan met de behandeling van de klachten. Dat is de klager medegedeeld op 26 augustus 2016. In de brief aan klager schrijft de voorzitter van het College van Toezicht dat de klachtonderdelen voldoende helder en goed geformuleerd zijn, om deze in afwezigheid van klager verder te behandelen. Gezien de impact van een tuchtklacht voor de jeugdprofessional is uitstel alleen mogelijk wanneer er een duidelijke inhoudelijke motivatie aan ten grondslag ligt. Ter gelegenheid van de zitting van 31 augustus 2016 heeft het College geoordeeld dat bij deze afweging van die voortvarende behandeling van de klacht en het belang dat klager heeft bij zijn – overigens ongemotiveerde verzoek om aanhouding – het eerste dient te prefereren.

1.3 De onderhavige klacht is gelijktijdig behandeld met de klachten tegen de navolgende personen: [ beklaagden in zaaknummers 15.062Ta, 15.062Tc tot en met 15.062Tg].

1.4 Beklaagde is bij SKJ geregistreerd vanaf [datum] 2013.

2 Ontvankelijkheid van de klacht

2.1 Het College constateert dat klager het klachtenformulier heeft ingevuld, ondertekend en ingediend via zijn e-mailadres. Ook de aanvulling op die klachten van 23 mei 2016 is door hem ingediend.

2.2 Door de partner van klager is geen handtekening onder het klachtenformulier gezet, noch onder de aanvulling op die klachten. Tevens heeft zij geen machtiging aan het College overgelegd. Het College is tevens niet gebleken dat klager en zijn partner zijn getrouwd, dan wel een samenlevingscontract met elkaar hebben afgesloten.

2.3 Alle verdere contacten over de klachten tussen SKJ en klager zijn met hem geweest.

2.4 Om die reden is het College ook van oordeel dat niet alleen uit de inhoud van de klacht, maar tevens uit de aanlevering van de klacht, blijkt dat klager bedoeld heeft, in ieder geval mede namens zichzelf te klagen en is hij ontvankelijk in zijn klacht.

2.5 Het College zal klager daar waar hij klaagt over anderen dan zijn eigen kinderen niet ontvankelijk verklaren.

3 De feiten

3.1 Op [datum] 2010 wordt [de minderjarige 1] geboren en heeft vader (nog) geen gezag

3.2 Op 23 maart 2011 wordt [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld.

3.3 Op 23 maart 2011 wordt [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc] aangesteld als gezinsvoogd.

3.4 Op 2 oktober 2013 wordt er melding gedaan van agressie en geweld van vader jegens moeder.

3.5 Op 11 oktober 2013 gaat moeder met [de minderjarige 1] wonen binnen [de opvanglocatie], moeder is op dat moment in verwachting van [de minderjarige 2].

3.6 Op 11 november 2013 gaat vader bij moeder op bezoek, terwijl dit niet is toegestaan.

3.7 Op [datum] 2013 wordt [de minderjarige 2] geboren.

3.8 In november/december 2013 krijgt de vader ouderlijk gezag over [de minderjarige 1].

3.9 Op 2 december 2013 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc] op als gezinsvoogd.

3.10 In 2013 vinden er begeleide bezoeken van vader aan de kinderen plaats.

3.11 Op 6 januari 2014 wordt [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld.

3.12 Op 8 januari 2014 vindt een gesprek tussen ouders en [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] plaats over de omgangsregeling.

3.13 Op 10 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc]. Vader geeft aan dat hij [de GI] blijft pesten, dat hij valse meldingen blijft doen en dat hij de jeugdzorgwerkers haat.

3.14 Op 13 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb]. Vader schrijft dat hij het beleid nooit zal accepteren, dat hij onzinverhalen verkoopt aan de politie en dat hij de [de GI] blijft zieken, want zij zijn insecten die bestreden moeten worden. “Het spel begint pas.”

3.15 Op 15, 17 en 20 januari 2014 stuurt vader e-mailberichten aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb].

3.16 Op 21 januari 2014 stuurt [de GI] een schriftelijke aanwijzing aan vader: de eerder besproken omgangsregeling vervalt. Een andere omgangsregeling wordt onder voorwaarden opgesteld. Voorwaarden: samenwerking met de gezinsvoogd en starten met agressieregulatie-therapie. Totdat aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er geen contact tussen vader en de kinderen.

3.17 Op 23 januari 2014 is er een gesprek gepland met vader over de schriftelijke aanwijzing. Vader is niet aanwezig.

3.18 Op 28 januari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb]: vader laat weten dat hij geen bedreigingen meer zal uiten en belooft een goede samenwerking.

3.19 Op 28 januari 2014 is er een incident op straat tussen vader en moeder. Vader wordt aangehouden.

3.20 Op 30 januari 2014 is er een casuïstiekbespreking binnen [de GI]: vanwege escalaties worden de zorgen om de veiligheid van de kinderen steeds groter. Om die reden wordt besloten dat er moet worden overgegaan tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2].

3.21 Op 3 februari 2014 vader wordt in vrijheid gesteld. [De GI] dient een spoedaanvraag voor een machtiging tot uithuisplaatsing in.

3.22 Op 3 februari 2014 geeft de rechtbank de beschikking af waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg wordt verleend.

3.23 Op 4 februari 2014 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] [beklaagde in zaaknummer 15.062Tb] op als gezinsvoogd.

3.24 Op 27 februari 2014 vindt een gesprek plaats tussen [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] en haar teammanager met vader over de samenwerking en communicatie. Tijdens het gesprek wordt vader agressief, begint te schelden en te spugen en springt vanaf het bureau bovenop de teammanager van [beklaagde in zaaknummer 15.062Td].

3.25 Op 28 februari 2014 stuurt vader een e-mailbericht aan [beklaagde in zaaknummer 15.062Td]: vader schrijft dat hij [de GI] niet erkent. Hij gaat hun er uit trappen als een insect. [De GI] kan branden in de hel.

3.26 Op 3 maart 2014 stuurt [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] een brief aan vader: de communicatie zal verder schriftelijk verlopen vanwege het agressieve gedrag van vader. Hij zal eens per drie à vier weken worden geïnformeerd over zijn kinderen.

3.27 Op 25 maart 2014 en 15 april 2014 geeft [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] vader schriftelijk informatie over de kinderen.

3.28 Op 12 mei 2014 is er een gesprek met vader: vader mag niet meer telefonisch contact opnemen met de gezinsvoogd, maar enkel nog per e-mail en één keer per week.

3.29 Begin juni 2014 volgt [beklaagde in zaaknummer 15.062Te] [beklaagde in zaaknummer 15.062Td] op als gezinsvoogd.

3.30 Op 25 juni 2014 start de belregeling voor vader met [de minderjarige 1].

3.31 Op 19 september 2014 volgt hervatting van de bezoekregeling van vader met de kinderen.

3.32 Op 2 december 2014 is de evaluatie bezoekregeling gepland.

3.33 Op 10 december 2014 de bezoekregeling gaat gelijk oplopen voor vader en moeder (één keer per twee weken, ook bij het pleeggezin).

3.34 Eind februari 2015 zet [beklaagde in zaaknummer 15.062Te] zijn werk als gezinsvoogd stop vanwege (aanhoudende) bedreigingen door vader, waaronder telefonisch op 27 januari 2015 en 11 februari 2015.

3.35 Op 10 maart 2015 volgt een schriftelijke aanwijzing van [de GI] aan vader: bezoek aan de kinderen is stopgezet.

3.36 Op 17 maart 2015 wordt de uitvoering van de maatregel onder toezichtstelling (verder: OTS) van [de GI] aan [de GI 2] overgedragen. [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] en [beklaagde in zaaknummer 15.062Ta] zijn de jeugdwerkers van het gezin.

3.37 Op 3 april 2015 vindt het kennismakingsgesprek plaats van [de GI 2] met ouders, in bijzijn van [persoon 1] en van [persoon 2] en met het pleeggezin en de pleegzorgwerker [beklaagde in zaaknummer 15.062Tg].

3.38 Op 29 april 2015 vindt er begeleid bezoek voor vader plaats.

3.39 Op 12 mei 2015 vindt de evaluatie van het begeleid bezoek van vader op kantoor van [persoon 1] plaats.

3.40 Op 26 mei 2015 is de zitting over het beroepschrift van vader ten aanzien van de schriftelijke aanwijzingen d.d. 10 maart 2015.

3.41 Op 9 juni 2015 luidt de beschikking kinderrechter: “beroep ongegrond”.

3.42 Op 29 juni 2015 blijkt uit de NIFP-rapportage (het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie) over vader en moeder: advies is voor beide ouders een contactregeling met de kinderen van één keer per maand, onder voorwaarden.

3.43 Op 16 juli 2015 is er een gesprek tussen [beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] en [de teammanager van beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] van [de GI 2], vader en zijn ambulant begeleider ([de ambulant begeleider]) over de bezoekregeling met vader. De schriftelijke aanwijzing bezoekregeling d.d. 15 juli 2015 wordt overhandigd. Hierin wordt de bezoekregeling vastgesteld op één keer per vier weken. Daarnaast is er één keer per vier weken belcontact met [de minderjarige 1].

3.44 Op 17 augustus 2015 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie] naar aanleiding van het verzoek van vader tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen. De kinderrechter stelt een contactregeling vast van één keer per veertien dagen.

3.45 Op 2 september 2015 is er een gesprek gepland met ouders, pleegouders en pleegzorg. Ouders geven te kennen dat zij niet zullen komen en dat zij de samenwerking met zowel [de GI 2], als met pleegzorg opzeggen.

3.46 Op 8 september 2015 blijkt uit de brief van [de teammanager van beklaagde in zaaknummer 15.062Tf] aan vader dat in verband met beledigingen, geuit tijdens gesprekken op 4 september en 8 september 2015, de contacten alleen nog per e-mail zullen plaatsvinden, met een frequentie van één maal per week. Over bijzonderheden rondom de kinderen die prioriteit hebben, zal één van de begeleiders vader direct telefonisch informeren.

3.47 Op 9 september 2015 wordt de bezoekregeling van beide ouders stopgezet, vanwege vrees voor de veiligheid van de kinderen, pleegouders en hulpverleners. Ouders laten stalkingsgedrag zien sinds 2 september 2015.

3.48 Op 10 september 2015 verzoekt [de GI 2] tot het wijzigen (stopzetten) van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van vader en moeder. Motivering is het stalkingsgedrag van ouders, dat een bedreiging voor de veiligheid vormt.

3.49 Op 29 september 2015 richt [de GI 2] een verzoek tot gezag beëindiging aan de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad).

3.50 Op 16 oktober 2015 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie]. De kinderrechter wijst het verzoek van [de GI 2] af. Partijen spreken over en weer af dat de contactregeling vanaf 30 oktober 2015 weer wordt opgestart en dat contactmomenten worden begeleid door [persoon 1] en [de stichting] of (een) andere geschikte instantie(s). De kinderrechter acht het van belang dat de gecertificeerde instelling een vaste dag in de week vaststelt waarop zij de e-mailberichten van de ouders beantwoordt, zodat de ouders weten wanneer zij antwoord kunnen verwachten. De kinderrechter merkt op dat de beschikkingen van de kinderrechter van 17 augustus 2015 van kracht blijven, zodat de contactregelingen tussen de minderjarigen zoals vastgesteld, gelden tot 6 januari 2016.

3.51 In november 2015 verklaart moeder tegen de raadsonderzoeker dat de relatie met vader is beëindigd.

3.52 Op 9 december 2015 dient de raad het verzoekschrift tot gezag beëindiging in bij de rechtbank.

3.53 Op 15 januari 2016 vindt het herstelgesprek bij [de stichting] plaats. [De GI 2] stelt zich op het standpunt dat de bezoeken begeleid moeten plaatsvinden en dat deze op dit moment niet kunnen worden verplaatst naar de zaterdag. Vader heeft de begeleiding van [persoon 1] stopgezet. [De GI 2] is bereid met de werkgever van vader in gesprek te gaan over de mogelijkheden. De verdere motivering heeft [de GI 2] niet kunnen bespreken in verband met de boosheid van ouders, waarop het gesprek vroegtijdig afgebroken is.

3.54 Op 20 januari 2016 volgt de schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling. De bezoekregeling luidt één keer per twee weken voor vader en eens per maand voor moeder. Bezoeken vinden plaats onder begeleiding en kunnen om die reden niet op zaterdag plaatsvinden.

3.55 Op 10 februari 2016 is de zitting over het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, ingediend door de raad d.d. 9 december 2015. Vader is aanwezig, bijgestaan door [gemachtigde]. Vader brengt naar voren dat [de ambulant begeleider] opnieuw is ingeschakeld om aan vader hulp te verlenen. Ouders hebben weer een relatie, er zou sprake zijn van trouwplannen.

3.56 Op 24 februari 2016 volgt de beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag van vader en moeder wordt beëindigd, [de GI] wordt benoemd tot voogd over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2].

3.57 Op 24 februari 2016 volgt de beschikking van de kinderrechter. De schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 20 januari 2016 wordt vervallen verklaard. De rechter stelt de volgende contactregeling vast: eenmaal in de veertien dagen gedurende twee uren, de ene keer op de vrijdag begeleid door de pleegouders en pleegzorg en de andere keer op de zaterdag begeleid door de pleegouders en/of [de ambulant begeleider] dan wel een andere organisatie. Daarmee is de contactregeling van vader in duur uitgebreid van anderhalf naar twee uur per contactmoment.

3.58 Op 24 februari 2016 neemt vader telefonisch contact op met [de kliniek ]en dringt aan op een opname. Tijdens het telefoongesprek zou hij hebben gezegd dat als hij niet wordt geholpen, de gezinsvoogd iets overkomt à la Els Borst.

3.59 Op 26 februari 2016 doet [de GI 2] aangifte van bedreiging door vader. Op 1 maart 2016 heeft [de GI 2] aan vader laten weten dat er aangifte is gedaan.

3.60 Op 10 maart 2016 volgt er een herstelgesprek van [de GI 2] met vader. Tijdens het gesprek gaat het echter vooral over de geschilpunten rondom de opdrachtgever voor het NIFP-onderzoek dat is uitgevoerd en niet over de contactregeling. “Tijdens het gesprek is er erg veel spanning en wanneer [de GI 2] laat weten de bezoeken op te schorten vanwege het onberekenbare gedrag van de vader en de dreigingen die hij uit, wordt hij boos en gaat met zijn vinger wijzen en schreeuwen. Het gesprek wordt beëindigd”.

3.61 Op 16 maart 2016 informeert moeder [de GI 2] per e-mail dat de relatie met vader voorbij is. Moeder wil een aparte bezoekregeling.

3.62 Op 16 maart 2016 volgt het verzoekschrift wijziging (opschorting) omgangsregeling vader.

3.63 Op 1 april 2016 volgt de evaluatie van het hulpverleningsplan voor [de minderjarige 1]  en [de minderjarige 2].

3.64 Op 26 april 2016 is de zitting naar aanleiding van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling in verband met dreigementen die door vader zijn geuit jegens de gezinsvoogd.

3.65 Op 9 mei 2016 volgt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank [locatie] met betrekking tot de behandeling van het verzoek tot opschorting van de omgangsregeling. De rechtbank is van oordeel dat het recht op omgang van de vader met de kinderen dient te worden ontzegd, omdat de veiligheid van de hulpverlening en van de kinderen niet meer kan worden gewaarborgd.

4 De klachten

4.1 In het klachtenformulier heeft klager zijn klachten in de kern als volgt benoemd:

a. Er worden nooit gesprekken gevoerd met een gezonde vader.
b. De kinderen en de moeder worden in gevaar gebracht.
c. Klager wordt overal buitengesloten en er worden spanningen veroorzaakt.
d. Er wordt een negatief beeld gevormd van de klager en de moeder, om de rapporten te vervalsen.
e. Spanningen worden goedgekeurd, er wordt met voorbedachte rade gewacht tot het escaleert.
f. Er wordt informatie achter gehouden om een gezonde vader erin te laten zitten.
g. De klachten van de ouders en de kinderen worden genegeerd totdat het escaleert.

4.2 In de aanvulling op het klachtenformulier van 5 april 2016 worden de klachten met de volgende klachtonderdelen aangevuld door middel van een email van 23 mei 2016:

Klachtonderdeel 1

Beklaagde heeft niets ondernomen om ervoor te zorgen dat de kinderen van de moeder, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], met de feestdagen bij de moeder konden langskomen. Begin januari 2014 vertelde beklaagde dat ze dit vergeten was te regelen, hetgeen zeer nalatig is en veel spanningen heeft veroorzaakt.

Klachtonderdeel 2

Beklaagde heeft een negatief rapport geschreven, terwijl zij daar niet toe bevoegd was. Ze heeft de handtekening van een andere gezinsvoogd onder het rapport geplaatst, en niet haar eigen naam en handtekening. Het gewraakte rapport is naar de kinderrechter gestuurd. Beklaagde is door een andere gezinsvoogd hierop aangesproken. Beklaagde heeft de fout erkend maar er is geen correctie geweest naar de raad. [De GI] heeft er ook niets aan gedaan.
Beklaagde heeft over gebeurtenissen verteld waar klager en de moeder zich niet tegen konden verdedigen.

Klachtonderdeel 3

Toen de kinderen op 3 februari 2014 uit huis waren geplaatst, heeft ze verteld dat ze zwaar verwaarloosd waren. Toen de moeder vroeg hoe het met ze ging, heeft zij een
e-mail gestuurd dat de kinderen er gezond uit zagen.

Klachtonderdeel 4

Beklaagde heeft de informatie niet correct verstuurd, ze plande vervolgens een afspraak in en heeft vader op een dwaalspoor gezet om zijn kinderen uit huis te kunnen plaatsen.

5 Het verweer

5.1 De zeven klachten in het klachtenformulier van 5 april 2016 zijn niet onderbouwd en dienen op grond van artikel 7.4 onder a van het Tuchtreglement te worden afgewezen. Beklaagde zal derhalve alleen ingaan op de klachten, zoals geformuleerd in de aanvulling op de klachten per e-mail van 23 mei 2016.

Klachtonderdeel 1

Ten overvloede en voorzover nodig brengt beklaagde het volgende naar voren. De kinderen, hadden in de periode na hun uithuisplaatsing (verder: UHP) weinig behoefte aan contact met hun moeder. De voorgangster van beklaagde, tevens [beklaagde in zaaknummer 15.062Tc] heeft dit uitgebreid besproken met de vaders van de kinderen, met de kinderen en met de moeder. Er waren met Kerst diverse mogelijkheden voor de moeder om bij haar kinderen te zijn. Moeder had hierover zelf contact met de kinderen en haar ex-partners.
In het nieuwe jaar, ruimschoots na de feestdagen, heeft moeder aangegeven dat zij haar kinderen niet had gezien. Beklaagde heeft navraag gedaan bij de kinderen en de ex-partners. De afspraak bleek niet goed tot stand te zijn gekomen. Enerzijds omdat de kinderen geen contact wilden en anderzijds omdat moeder niet duidelijk was in het maken van afspraken. De verantwoordelijkheid voor het maken van die afspraken lag bij de moeder en niet bij beklaagde. Beklaagde is hiervan geen (tuchtrechtelijk of ander) verwijt te maken.

Klachtonderdeel 2

Klager doelt op het Plan van Aanpak (verder: PvA) aangaande [de minderjarige 2]. In dit plan is gebruik gemaakt van informatie uit het raadsrapport, politiemeldingen en pleegzorg. Het betreft uitsluitend feitelijke informatie.
Op 6 januari 2014 is de OTS uitgesproken. De regel is dat er binnen zes weken een plan moet zijn opgesteld. Op 3 februari 2014 zijn de kinderen uit huis geplaatst. Op 4 februari 2014 is een andere gezinsvoogd, tevens [beklaagde in zaaknummer 15.062Td], contactpersoon geworden in deze OTS. Tijdens de overdracht naar deze andere gezinsvoogd is afgesproken dat beklaagde het PvA zou schrijven. Door de verandering van contactpersoon in het systeem, is abusievelijk de naam van die andere gezinsvoogd onder het plan geplaatst zonder dat de gezinsvoogden dit wisten. Beklaagde heeft hier niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Bovendien werd het PvA in 2014 geschreven onder verantwoordelijkheid van een inhoudelijke manager en niet op persoonlijke titel van beklaagde.
Ten overvloede wijst beklaagde erop dat dit klachtonderdeel ook tijdens een klachtprocedure bij het AKJ door klager is ingebracht. De klacht is toen ongegrond verklaard. Er is geen onjuiste informatie in het rapport vermeld.

Klachtonderdeel 3

Beklaagde betwist dat zij heeft gezegd of geschreven dat de kinderen er zwaar verwaarloosd uit zouden zien of vieze kleren hadden. Dit vindt ook geen steun in het dossier.

Klachtonderdeel 4

Op 23 januari 2014 stond een afspraak gepland tussen beklaagde en klager op het politiebureau. Doel van dit gesprek was om een schriftelijke aanwijzing aan klager d.d. 21 januari 2014 te bespreken. Op deze afspraak is klager niet verschenen.
Eveneens op 23 januari 2014 heeft klager contact gehad met de teammanager van beklaagde. Deze heeft aan de klager kenbaar gemaakt dat beklaagde met hem een afspraak had willen maken in bijzijn van de teammanager. Klager gaf toen aan dat hij een dergelijke afspraak wel zou willen maken, mits op korte termijn en niet op het politiebureau. De teammanager zou dit bespreken met beklaagde, maar op dezelfde dag ontving beklaagde een e-mail van klager waarin enige dreiging doorklonk.
Na overleg tussen beklaagde en haar manager is toen besloten het gesprek omwille van de veiligheid toch op het politiebureau te laten plaatsvinden.
Naast het bespreken van de afspraken uit de schriftelijke aanwijzing wilde de teammanager graag omgangs- en gedragsregels met de klager bespreken, naar aanleiding van diverse
e-mails.
In de tussentijd ontstonden er zodanige escalaties dat de zorgen om de veiligheid van de kinderen steeds groter werden. Daarom werd er in de casuïstiekbespreking van 30 januari 2014 besloten tot UHP. Klager zat op dat moment in voorlopige hechtenis vanwege een incident waarbij hij de moeder had geslagen en had bedreigd. Beklaagde hoorde op 29 januari 2014 via de wijkagent dat klager vermoedelijk langer in hechtenis zou blijven omdat er meerdere strafzaken tegen klager speelden. Om deze reden werd besloten de UHP over het weekend heen te tillen zodat er meer tijd was een geschikt onderkomen te zoeken voor de kinderen.
Op maandag 3 februari 2014 las beklaagde een e-mail waaruit bleek dat klager toch weer op vrije voeten was. Na overleg met de manager besloot beklaagde direct tot actie over te gaan.
Het gesprek dat al voor 3 februari 2014 gepland stond en waarin de schriftelijke aanwijzing zou worden besproken, is benut om de UHP te bespreken. Hierdoor was er tevens zekerheid dat klager niet in de woning van de moeder aanwezig zou zijn.
Anders dan klager dus stelt, is hij niet op een dwaalspoor gezet maar heeft hij zich door zijn gedrag in een situatie gebracht waarin het vorenstaand handelen de enige optie was.
Beklaagde verwijst ter onderbouwing van haar verweer naar de contactjournaals.
Beklaagde is van mening dat haar op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat zij zorgvuldig en in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Beklaagde verzoekt het College de klachten op grond van het vorenstaande af te wijzen als zijnde ongegrond.

6 De beoordeling van de klachtonderdelen

Tuchtrechtelijke toetsing en de algemene tuchtnorm
Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.

Gebruikte afspraken/methodiek
Het College van Toezicht is gebleken dat er afspraken zijn gemaakt met de klager dat hij zich ten opzichte van zijn gezinsvoogd(en) en zijn omgeving niet agressief zou gedragen. Deze afspraken zijn gemaakt in het belang van de veiligheid van de kinderen. Deze afspraken hielden in dat indien de klager zich niet zou houden aan de afspraken hier direct consequenties aan zouden worden verbonden. Het College ziet de gemaakte afspraken in het licht van artikel A van de beroepscode “de jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen”.

6.1 De klachtonderdelen 4.1 a tot en met g, zoals opgenomen in het klachtenformulier, zijn door klager niet nader onderbouwd en zullen om die reden worden afgewezen.

6.2 Klager is ten aanzien van [klachtonderdeel 1] geen belanghebbende. Het College verklaart klager niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

6.3 Het College is van oordeel dat beklaagde afdoende gemotiveerd heeft waarom tijdens de overdracht in plaats van haar naam een andere naam onder het rapport is verschenen. Nu door klager ook overigens niet duidelijk is gemaakt hoe hij, en of de kinderen hierdoor in zijn of hun belang zijn geschaad, zal [klachtonderdeel 2] worden afgewezen.
Het College is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van het schrijven van een bewust negatief rapport over klager. Beklaagde heeft afdoende en gemotiveerd geantwoord waarop haar standpunten en conclusies in het rapport zijn gebaseerd, zij heeft hier telkens verwezen naar de diverse bronnen. Het College wijst dit klachtonderdeel af als ongegrond.

6.4 Hoewel klager schrijft dat beklaagde heeft verklaard dat de kinderen zwaar verwaarloosd waren, blijkt dit geenszins uit de stukken die beklaagde zelf heeft opgesteld. Klager heeft [klachtonderdeel 3] verder ook niet onderbouwd. Het College wijst dit klachtonderdeel af als ongegrond.

6.5 Het is het College gebleken dat het gesprek dat al voor 3 februari 2014 gepland stond en in eerste instantie ten doel had de schriftelijke aanwijzing te bespreken, later gebruikt is om klager te informeren over de UHP. Hierdoor was er ook zekerheid dat klager op het moment van de UHP niet in de woning van zijn partner aanwezig zou zijn. Het College kan, gezien de omstandigheden van dit geval, deze handelswijze met het oog op artikel A van de beroepscode “de jeugdige cliënt tot zijn recht laten komen”, billijken. Beklaagde is bij het beroepsmatig handelen gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het College wijst [klachtonderdeel 4] af.

7 De Beslissing

7.1 Het College van Toezicht verklaart de klachtonderdelen 4.1a tot en met g, [klachtonderdeel 3] en [klachtonderdeel 4] ongegrond en stelt klager niet-ontvankelijk in het klachtonderdeel [klachtonderdeel 1].

7.2 Klachtonderdeel [2] waarin wordt geklaagd over de omstandigheid dat de naam van beklaagde niet onder het rapport staat, is gegrond. Echter nu niet blijkt dat klager hier op enigerlei wijze door is geschaad, blijft het College bij de enkele constatering en verbindt hier geen consequenties aan.

Aldus gedaan op 1 november 2016 in de genoemde samenstelling.

mr. A.R.O. Mooy, voorzitter
mevrouw mr. E.C. Abbing, secretaris