Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S.J. Ephraïm, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.N. Tabak.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
de heer A., hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:
mevrouw C., hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Op 5 augustus 2015 heeft het College het klaagschrift van klager ontvangen. Per email van 18 augustus 2015 is onderzocht of er een mogelijkheid bestaat tot bemiddeling. Op 24 augustus 2015 heeft het College vernomen dat klager niet openstaat voor bemiddeling. Op 7 september 2015 heeft het College een aanvulling op het klaagschrift met meerdere bijlagen ontvangen. Per brief van 11 september 2015 is het klaagschrift met het verzoek tot verweer naar het voormalige werk-emailadres van beklaagde gestuurd. Dit verzoek heeft beklaagde daarom niet bereikt. Op 12 oktober 2015 is beklaagde per post op de hoogte gesteld van de klacht en is verzocht om verweer.
Op 24 oktober 2015 heeft het College het verweerschrift ontvangen. In het verweerschrift heeft beklaagde gemotiveerd verzocht om schriftelijke afdoening van de zaak. Klager heeft een afschrift van het verweerschrift ontvangen. Op 26 oktober 2015 heeft klager telefonisch te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen schriftelijke afdoening van de zaak. Daarop heeft het College besloten om te trachten de zaak op de stukken af te doen en de zaak op 19 januari 2016 in raadkamer te bespreken. Partijen zijn hierover op 1 december 2015 per email geïnformeerd.
Partijen hebben op 20 januari 2016 per email de definitieve bevestiging ontvangen dat de zaak op stukken wordt afgedaan en dat de beslissing over uiterlijk zes weken volgt. Op 1 maart 2016 zijn partijen bericht dat deze termijn wegens omstandigheden twee weken is verlengd.
2 De ontvankelijkheid van het klaagschrift
Het College stelt vast dat het klaagschrift voldoet aan de vereisten gesteld door artikel 10 lid 1 sub a en lid 4, artikel 11 en artikel 12 van het tuchtreglement. Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Klager is de vader B., hierna te noemen: B, geboren op [datum] 2013. Klager en zijn partner hebben het ouderlijk gezag over B. Beklaagde was destijds werkzaam bij BJZ[…]. Beklaagde is per 1 oktober 2015 wegens haar leeftijd niet meer werkzaam bij BJZ […] of een andere zorginstelling.
Vanuit een zorgmelding van de politie in september 2014 is in overleg met klager hulpverlening opgestart vanuit [instelling]. De betrokkenheid van beklaagde met klager heeft plaatsgevonden vanuit een pilot tussen BJZ […] en [instelling] […]. Deze pilot heeft gelopen van 1 april 2014 tot en met 31 december 2014. In het kader van deze pilot was beklaagde voor de helft van haar werktijd door BJZ[…] bij [instelling] gedetacheerd. Klager en zijn partner hebben aan beklaagde toestemming gegeven om in het vrijwillig kader informatie bij andere zorgverleners op te vragen ten behoeve van een adviesgesprek met BJZ[…]op 28 oktober 2014. De toestemming voor het opvragen van informatie is door klager en zijn partner aan beklaagde verleend tot aan de datum van het gesprek.
Klager heeft bij BJZ […] een klacht over beklaagde ingediend met dezelfde strekking als de onderhavige klacht. Deze klacht is op 21 april 2015 door de teamleider van beklaagde met klager en beklaagde besproken. Het verslag daarvan d.d. 7 mei 2015 is door zowel klager als beklaagde in de onderhavige procedure overgelegd. Daaruit blijkt dat beklaagde ten aanzien van een aantal klachten heeft erkend dat zij anders had kunnen of zelfs moeten handelen dan zij heeft gedaan. Als slotzin vermeldt het verslag: “Aan het einde van het gesprek heeft u [klager] aangegeven dat u tevreden terug kijkt op het gesprek en het als prettig heeft ervaren dat er serieus op uw klachten is ingegaan en ook is aangegeven waar dingen anders hadden gekund of gemoeten.”
Geen van partijen heeft in de onderhavige klachtprocedure te kennen gegeven dat het verslag op enig punt onjuist is.
4 De klachten
Klager verwijt beklaagde, kort samengevat, het volgende.
4.1
Beklaagde heeft zonder toestemming, namelijk na afloop van de toestemmingsdatum, informatie over B. ingewonnen bij verscheidene zorgverleners en wel uit naam van BJZ […], terwijl de informatie uit naam van [instelling] […] zou worden opgevraagd.
4.2
Beklaagde heeft de verkregen informatie niet gebruikt voor het doel waar deze voor verkregen was, te weten het consultgesprek met BJZ […].
4.3
Beklaagde heeft uit macht der gewoonte haar BJZ-titel gebruikt, tijdens [instelling]-activiteiten.
4.4
Beklaagde heeft nagelaten de verkregen informatie op juiste wijze vast te leggen en te rapporteren dan wel te delen met haar [instelling]-collega.
4.5
Het 3-kolommenmodel waar beklaagde mede verantwoordelijk voor is, is onjuist ingevuld en geeft incorrecte informatie weer.
4.6
Beklaagde heeft in het bijzijn van haar [instelling]-collega geen eerlijk antwoord gegeven over haar activiteiten binnen BJZ […] in het gesprek met de ouders.
5 Het verweer
Beklaagde voert in haar verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan. De betrokkenheid van beklaagde met klager heeft uitsluitend plaatsgevonden vanuit de pilot tussen BJZ en [instelling]. Samen met een aantal collega’s was beklaagde in het kader van deze pilot voor de helft van haar contract gedetacheerd bij [instelling][…]. De pilot had als doel de toegangstaken van BJZ […] met het oog op de transitie in de zorg reeds zoveel mogelijk over te dragen aan medewerkers van [instelling] […].
Beklaagde heeft aangevoerd dat het verslag van het klachtgesprek bij BJZ […] d.d. 7 mei 2015 voldoende duidelijk maakt hoe zij tegenover de klachten staat. Haar verweerschrift in deze zaak is dan ook zeer summier.
Uit het verslag van het klachtgesprek blijkt het volgende met betrekking tot het standpunt van beklaagde over de klachten in deze zaak. Beklaagde heeft verklaard dat zij in de voorbereiding tot het consultgesprek vanuit gewoonte haar BJZ-emailadres heeft gebruikt, waardoor onvoldoende helder was dat zij in de casus optrad als pilot-medewerker van het [instelling]. Desondanks was tijdens het consultgesprek bij BJZ […] helder dat beklaagde enkel betrokken was vanuit haar functie als pilot-medewerker van het [instelling] […].
Verder is juist dat toen beklaagde erachter kwam dat zij niet als BJZ-medewerker bij klager en zijn partner geïntroduceerd was, ze dit niet direct heeft benoemd omdat dit wellicht een schrikreactie zou oproepen. Beklaagde zegt te begrijpen dat wanneer het tegendeel boven water komt, dit de vertrouwensband beschaamt. Beklaagde heeft te kennen gegeven hier in een nieuwe situatie anders mee om te zullen gaan.
Wat betreft de klacht over het opvragen van informatie na verloop van de datum waarvoor zijdens klager toestemming was verleend, heeft beklaagde erkend dat zijdens klager toestemming was gegeven om informatie in te winnen ten behoeve van het geplande consult bij BJZ […] en dat er geen toestemming was gegeven om informatie in te winnen na afloop van het consultgesprek. Beklaagde heeft verklaard dat het achteraf gezien beter was geweest als zij opnieuw toestemming had gevraagd om de informanten te benaderen.
Beklaagde heeft alle stukken uit het dossier aan klager overhandigd. Beklaagde heeft daarbij laten weten dat het dossier beperkt is omdat de zorgmelding in het kader van de pilot snel doorgezet is naar [instelling] […]. Vanaf dat moment is het dossier bij BJZ […] gesloten.
Tot slot heeft beklaagde te kennen gegeven dat het consultgesprek bij BJZ […] heeft plaatsgevonden op basis van het 3-kolommenmodel en dat dit format niet in het BJZ-dossier is opgenomen omdat het een advies betrof. Het hoort in het dossier van de adviesvrager, in dit geval dus [instelling] […].
6 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het College wijst er voorts op dat indien bij een klachtonderdeel de feitelijke gang van zaken in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, het College geen inhoudelijk oordeel kan geven, hetgeen tot gevolg zal hebben dat het College het klachtonderdeel niet gegrond zal kunnen verklaren.
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.
Het College merkt op dat hetgeen beklaagde heeft aangevoerd over de pilot tussen BJZ en [instelling] met het oog op de transitie in de zorg, hiervoor samengevat in de eerste alinea van het verweer, door klager niet is weersproken, zodat het College daarvan uitgaat bij de beoordeling van de klacht.
6.1 en 6.2
Het College stelt op grond van de stukken vast dat beklaagde heeft erkend dat zij zonder toestemming, namelijk na verloop van de daarvoor door klager gestelde termijn, informatie heeft ingewonnen bij overige zorgverleners. Afgezien van het feit dat die termijn verlopen was kon die informatie ook niet (meer) gebruikt worden voor het doel waarvoor de toestemming gevraagd en verleend was, nu het consultgesprek al had plaatsgevonden. Het College stelt vast dat die informatie derhalve niet is opgevraagd om te kunnen gebruiken voor het consultgesprek, wat juist het doel was voor het verlenen van de toestemming. Nu beklaagde niet zorgvuldig met de verleende toestemming is omgegaan zal Het College deze klachtenonderdelen dan ook gegrond verklaren.
6.3
Uit het gespreksverslag van BJZ […] blijkt dat beklaagde heeft erkend dat zij uit naam der gewoonte haar BJZ-titel heeft gebruikt tijdens [instelling]-activiteiten, zodat de klacht gegrond is.
6.4
Beklaagde heeft aangevoerd dat alle stukken uit het dossier van BJZ […] aan klager zijn overhandigd, dat het dossier van BJZ […] vrij summier is omdat de zorgmelding door BJZ […] in het kader van de pilot BJZ-[instelling] vrij snel is overgedragen aan [instelling][…], waarna het dossier bij BJZ […] is gesloten. Het 3-kolommenformat hoort thuis bij de adviesvrager, [instelling] […]. In deze klachtprocedure zijn door klager een aantal brieven van de door hem aan beklaagde opgegeven informanten overgelegd, welke klager in het dossier had willen terugzien. Deze stukken zijn aan klager gericht en uit de tekst van sommige brieven blijkt dat zij een reactie zijn op het verzoek van klager om op de hoogte te worden gesteld omtrent de door hen verstrekte informatie. Het zijn derhalve niet de exemplaren die klager van beklaagde heeft ontvangen. Anderzijds sluit een en ander niet uit dat klager die informatie ook van beklaagde heeft verkregen.
Op grond hiervan kan het College de feitelijke gang van zaken niet vaststellen, zodat dit klachtenonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.
6.5
Met betrekking tot dit klachtenonderdeel is zijdens beklaagde aangevoerd dat het 3-kolommenmodel niet volledig was ingevuld door BJZ […] nu slechts werd geadviseerd aan het [instelling] […] en dit model bij die organisatie in het dossier als adviesvrager hoort. Dat klager de door de informateurs naar voren gebrachte positieve factoren in het BJZ-dossier mist, kan volgens beklaagde kloppen, maar valt onder verantwoordelijkheid van [instelling] […]. Het College stelt vast dat deze gang van zaken mede veroorzaakt is door de onduidelijke situatie ten gevolge van de transitie van de taken van BJZ naar [instelling]. Dat was voor beklaagde wellicht verwarrend, maar voor klager was het in ieder geval niet duidelijk hoe de taken verdeeld waren. Het had op de weg van beklaagde gelegen een en ander aan klager beter uit te leggen en waar mogelijk te verduidelijken. Niet gebleken is dat beklaagde zich dit voldoende heeft gerealiseerd. Het College zal dit klachtenonderdeel gegrond verklaren.
6.6
Ook het laatste klachtenonderdeel richt zich op het niet helder communiceren met klager vanuit welke hoedanigheid beklaagde heeft gehandeld: als medewerker van BJZ […] of van [instelling] […]. Uit het gespreksverslag van 7 mei 2015 blijkt dat beklaagde heeft toegegeven niet duidelijk te hebben gecommuniceerd wanneer zij voor BJZ […] werkzaamheden deed en wanneer voor [instelling] […]. Gebleken is voorts dat beklaagde er vanuit ging dat ze als BJZ-medewerker bij klager en zijn partner geïntroduceerd was. Toen dit niet het geval bleek te zijn, heeft beklaagde, uit angst voor een schrikreactie, niet direct genoemd dat zij als BJZ-medewerker handelde. Het College is van oordeel dat het veroorzaken van verwarring en onduidelijkheid over de samenwerking van beide organisaties door beklaagde en haar plaats in dat geheel, niet getuigt van voldoende zorgvuldig handelen als professional. Het zesde klachtendonderdeel is derhalve gegrond.
Alles in overweging nemende, is het College van oordeel dat beklaagde onvoldoende heeft gedaan om transparant en eenduidig te handelen met betrekking tot de verdeling van taken en hoedanigheden tussen BJZ […] en [instelling] […].Daarnaast is gebleken dat beklaagde onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met de door klager verleende toestemming om informatie bij derden op te vragen. Daarmee heeft beklaagde in strijd gehandeld met de artikelen F (Informatievoorziening over de hulp- en dienstverlening), J (Vertrouwelijkheid) en N (Samenwerking in de hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker.
Op grond van het voorgaande komt het College tot de slotsom dat beklaagde met betrekking tot klachtonderdelen I, II, III, V en VI een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het College zal echter rekening houden met het feit dat het handelen van beklaagde in sommige opzichten mede werd veroorzaakt door de onduidelijkheden in verband met de transitie van taken van BJZ[…] naar andere hulpverlenende instanties, met het feit dat beklaagde inmiddels wegens haar leeftijd niet meer bij BJZ[…] of een andere instelling in de jeugdzorg werkzaam is, alsmede met de omstandigheid dat klachten van klager met dezelfde strekking door BJZ[…] in een gesprek met klager en beklaagde naar zijn tevredenheid zijn besproken. Dit alles is voor het College aanleiding aan beklaagde geen maatregel op te leggen.
7 De Beslissing
Het College van Toezicht verklaart:
– de klachtenonderdelen I, II, III, V en VI gegrond;
– het klachtenonderdeel IV ongegrond.
Aldus gedaan op 19 januari 2016 en op 8 maart 2016 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
mevrouw mr. D. Markx, voorzitter
mevrouw mr. L.N. Tabak, secretaris