College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Waarschuwing | zaaknummer: 15.036T

Klacht tegen jeugdzorgwerker over het niet opvragen van informatie bij het Openbaar Ministerie en de GGD.

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter,
mevrouw mr. H. Wintgens, lid-jurist
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
de heer E. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:

[klager], hierna te noemen: klager, ingediende klacht tegen:

[jeugdprofessional] , hierna te noemen: beklaagde. Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mr. F.M. de Jong.

1 Het verloop van de procedure

Op 4 mei 2015 heeft het College een klaagschrift met bijlagen van klager ontvangen. Klager heeft zijn klacht aangevuld op 25 juni 2015, 25 juli 2015, 8 september 2015, 14 september 2015 en 8 december 2015.
Per brief d.d. 29 september 2015 is aan beklaagde verweer gevraagd. Op 14 oktober 2015 heeft het College het verweerschrift ontvangen. Klager heeft een afschrift ontvangen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016 in aanwezigheid van klager, zijn partner en beklaagde en haar gemachtigde. De voorzitter heeft bepaald dat vier met elkaar samenhangende zaken door het College ter zitting gezamenlijk en gelijktijdig worden behandeld.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de uitspraak uiterlijk over acht weken zal volgen.

2 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen

Klager heeft uit een inmiddels ontbonden huwelijk drie kinderen D., geboren in 2004 en de tweeling O. en V. die in 2009 zijn geboren. Klager en zijn ex-partner hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag behouden. Bij beschikking van 2 maart 2011 zijn D., O. en V. onder toezicht gesteld. Sinds 20 december 2011 verblijven D., O. en V. bij klager. De ondertoezichtstelling (ots) is op 2 september 2013 beëindigd. Bij beschikking van 20 augustus 2014 heeft de rechtbank de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld. De ots is verlengd bij beschikking van 12 augustus 2015. De gezinsvoogdij wordt uitgevoerd door Instelling [naam], hierna te noemen: [instelling].
Beklaagde is werkzaam als hoofd staf bij [instelling]. Beklaagde heeft samen met de jeugdprofessional van Veilig Thuis in december 2014 aangifte gedaan van mishandeling van O. en V. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft besloten dat onderzoek verricht wordt door het Landelijk Expertise Bureau Bijzondere Zaken (hierna: LEBZ).

3 De klachten

Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.

I

Beklaagde houdt de kindermishandeling in stand van O. en V.
Beklaagde is betrokken in het gezin van klager als contactpersoon voor het OM. Klager is in juli 2014 door de maatschappelijk werker van AMK bericht dat het LEBZ onderzoek zou doen. Beklaagde is volgens klager nalatig omdat zij op de hoogte is van het feit dat er in december 2014 forensisch onderzoek is verricht door de GGD naar aanleiding van de vermeende mishandeling van de zoon van klager. Op 7 januari 2015 heeft de GGD een brief opgesteld met bevindingen. Beklaagde heeft deze brief niet opgevraagd bij de GGD. Hierdoor ontbreekt de brief in de verslaglegging ten aanzien van de ots en heeft de rechtbank hier geen kennis van kunnen nemen.

Beklaagde heeft een onvolledig dossier opgestuurd naar het OM en heeft klager niet geïnformeerd welke stukken zij daadwerkelijk heeft opgestuurd.

II

Beklaagde verstopt de waarheid en vertraagt onderzoeken. Beklaagde is op de hoogte van de narigheid die de vorige gezinsvoogd heeft aangericht in het gezin van klager. Beklaagde trekt een schriftelijke waarschuwing die door de voormalige gezinsvoogd is gegeven niet in. Deze waarschuwing is gebaseerd op leugens.
Klager heeft meerdere malen tevergeefs gevraagd om contactjournaals.

III

Beklaagde heeft valsheid in geschrifte gepleegd nu de vorige gezinsvoogd heeft gelogen bij de rechtbank. Beklaagde hoort de rechtbank te informeren dat er fraude is gepleegd nu de collega’s van de vorige gezinsvoogd bij het Medisch Tuchtcollege hebben aangegeven dat zaken uit het contactjournaal niet kloppen en het Hof en de rechtbank op basis van deze contactjournaals zijn geïnformeerd.

IV

Beklaagde heeft de Raad voor de Kinderbescherming niet geïnformeerd over de onjuistheden in de contactjournaals.

V

Beklaagde maakt geen notities en legt niets vast in contactjournaals.

VI

Klager wil graag weten wat beklaagde en mevrouw [naam] aan de kinderartsen van het [naam] hebben verteld.

Klager heeft ter zitting zijn klacht nader toegelicht.
Beklaagde speelt volgens klager een rol in zijn gezin en heeft intensieve bemoeienis gehad met zijn gezin. Wanneer klager beklaagde aanspreekt, verwijst beklaagde naar de gezinsvoogd en als klager de gezinsvoogd aanspreekt, moet de gezinsvoogd intern overleggen. Voor klager is het niet duidelijk wie waar verantwoordelijk voor is. Klager is van mening dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd.

Klager heeft het rapport van de forensisch arts in oktober 2015 doorgestuurd. Beklaagde heeft het verslag niet opgevraagd zodat de rechter een besluit heeft genomen op basis van verkeerde informatie. De onbegeleide omgang van O. en V. met de ex-partner van klager is eind 2015 gestopt. Als dit eerder was gebeurd had dit niet zoveel gevolgen gehad voor O. en V.
Er zijn signalen van mishandeling maar dit is niet bewezen. Er is nog steeds geen bericht van het LEBZ.

4 Het verweer

Beklaagde voert met betrekking tot de bovenbeschreven klacht kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.

Ontvankelijkheid
Beklaagde is van mening dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht. Beklaagde voert sinds 1 maart 2013 de functie uit van Hoofd Gedragswetenschappelijk Staf. Deze functie valt niet onder de functie van haar inschrijving als jeugdzorgwerker. Beklaagde geeft leiding aan de gedragswetenschappelijke staf. Dit zijn de vertrouwensartsen, psychologen en orthopedagogen. Er is dus geen werkrelatie met cliënten van [de instelling] zoals dat bij jeugdbeschermers het geval is.

I

Klager verwijt beklaagde dat zij kindermishandeling in stand houdt. Beklaagde tekent aan dat tot op heden de kindermishandeling niet vastgesteld is. Het LEBZ doet onderzoek of er sprake is van kindermishandeling. Het forensisch verslag van de GGD van het letsel dient meegenomen te worden in het onderzoek door politie en justitie.

II

Klager toont niet met concrete voorbeelden aan dat beklaagde de waarheid verstopt en waar zij onderzoeken vertraagt.

III

Beklaagde heeft geen valsheid in geschrifte gepleegd.

IV

Beklaagde is niet verplicht om de Raad te informeren over een lopende ots.

V

Klager heeft hier een mening die niet met een onderbouwing wordt gestaafd. Door [instelling] en op initiatief van de ketenpartners wordt gedegen onderzoek gedaan.

VI

Een vraag om informatie kan niet als een klachtonderdeel worden gezien. Klager beschikt over alle stukken van de casus. Het GGD forensisch verslag van het letsel dient meegenomen te worden door politie en justitie.

Beklaagde heeft het verweerschrift tijdens de mondelinge behandeling toegelicht.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid licht beklaagde toe dat beklaagde opgeleid is als jeugdzorgwerker maar het vak niet uitoefent. Beklaagde wil de mogelijkheid om terug te keren in het vak openhouden en heeft zich daarom geregistreerd. Beklaagde geeft aan dat zij zich weloverwogen door de registratie heeft onderworpen aan het tuchtrecht. Beklaagde oefent echter niet het vak uit van jeugdzorgwerker en heeft geen cliëntencontact met klager. Het feit dat beklaagde op het politiebureau is geweest en met klager in gesprek is gegaan, betekent niet dat beklaagde het werk doet van de gezinsvoogd. Beklaagde is procesmatig adviserend en stemt af met de gezinsvoogd, de verantwoordelijkheid ligt bij de gezinsvoogd.
Beklaagde heeft haar rol niet in een email aan klager duidelijk gemaakt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen heeft beklaagde het volgende te kennen gegeven.
De mishandeling valt niet vast te stellen, daarom is aangifte gedaan bij de politie. Het [instelling] heeft echter geen opsporende taak. De gezinsvoogd heeft klager bericht dat de dossiers van de kinderen opgestuurd zouden worden over de periode van de tweede ots. Beklaagde heeft te kennen gegeven dat na afstemming met de politie en het OM is gekozen voor de periode van de tweede ots. Beklaagde antwoordt desgevraagd dat beklaagde geen lijst met naar het OM gestuurde producties aan klager heeft overgelegd.

Beklaagde is van mening dat klager het GGD verslag zelf had kunnen opvragen en zelf had kunnen acteren. Beklaagde kan op basis van de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst niet over de stukken beschikken. Beklaagde vindt dat het niet aan haar is om de stukken op te vragen.

5 Ontvankelijkheid

Het College stelt vast dat beklaagde werkzaam is als hoofd staf. Beklaagde is geregistreerd als jeugdzorgwerker sinds [datum] 2013. Het College is van oordeel dat beklaagde zich met deze registratie heeft gecommitteerd aan het tuchtrecht en aan de normen die uit de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker voortvloeien.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft beklaagde te kennen gegeven dat zij zich weloverwogen heeft geregistreerd en zich er bewust van is dat zij met haar inschrijving in het register van SKJ aangesproken kan worden op haar handelen.

Nu beklaagde is geregistreerd, acht het College het van belang in welke hoedanigheid beklaagde heeft gehandeld en of beklaagde haar rol en verantwoordelijkheden voldoende duidelijk heeft gemaakt naar klager. Het College overweegt dat vast is komen te staan dat beklaagde verantwoordelijk is voor de contacten met het OM.

Beklaagde stelt in haar verweerschrift dat beklaagde leiding geeft aan de gedragswetenschappelijke staf, geen cliëntcontact heeft en geen gebruik maakt van methodieken. Het College heeft beklaagde tijdens de mondelinge behandeling bevraagd op haar rol in deze casus en geconstateerd dat beklaagde in de ogen van klager deel uit maakt van het team dat bestaat uit een gezinsvoogd, een teamleider, een jeugdprofessional van Veilig Thuis en beklaagde. Het College overweegt voorts dat beklaagde tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat de gezinsvoogd aan haar gevraagd heeft te adviseren en af te stemmen met de gezinsvoogd. Beklaagde heeft naar het oordeel van het College in haar rol naar klager toe de verwachting geschept dat zij aanspreekbaar is op haar handelen als jeugdprofessional. Zo heeft beklaagde in een gesprek met klager en de gezinsvoogd het woord gevoerd en heeft de gezinsvoogd diverse malen in het contact met klager te kennen gegeven dat zij intern moet overleggen. Voor klager was het zo niet duidelijk wie waar verantwoordelijk voor is. Het College overweegt dat klager beklaagde heeft gemaild maar dat beklaagde daarop niet heeft gereageerd. Het had naar het oordeel van het College op de weg van beklaagde gelegen om in een email aan klager duidelijk te maken wat haar positie en verantwoordelijkheden in deze zaak waren.

Naar het oordeel van het College heeft beklaagde op zijn minst de schijn opgewekt dat zij als betrokken jeugdzorgwerker richting klager handelde. Gelet op de directe contacten met klager en het feit dat zij zich weloverwogen heeft geregistreerd als jeugdzorgwerker, betekent dit dat haar beroepsmatig handelen in deze casus jegens klager ook beoordeeld kan worden, zoals hiernavolgend aangegeven. Bij de directe contacten met klager is het immers voor klager onvoldoende duidelijk geworden dat zij op die momenten niet handelde als betrokken jeugdprofessional. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat klager eenzelfde klacht tegen vier personen heeft gediend. Het College is van oordeel dat het tuchtrecht de individuele verantwoordelijkheid van de jeugdprofessional als uitgangspunt heeft. Dit betekent niet dat slechts één persoon verantwoordelijk is. Het College acht zich bevoegd om ieders aandeel in de samenwerking met klager te beoordelen.

Het College stelt vast dat het klaagschrift voldoet aan de vereisten gesteld door art. 10 lid 1 sub a en lid 4, art. 11 en art. 12 van het Tuchtreglement. Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.

6 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen. Het behoort evenmin tot de bevoegdheid van het College om strafrechtelijke feiten te toetsen.

Het College wijst er voorts op dat het indien bij een klachtonderdeel de feitelijke gang van zaken in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, het College geen inhoudelijk oordeel kan geven hetgeen tot gevolg zal hebben dat het klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel I:

Het College stelt vast dat op 24 december 2014 forensische foto’s zijn gemaakt door de forensisch fotograaf in het bijzijn van de forensisch arts. De forensisch arts heeft een brief met bevindingen d.d. 7 januari 2015 opgesteld. Het College stelt ook vast dat beklaagde verantwoordelijk is voor de contacten met het OM en dat beklaagde de bevindingen van de forensisch arts niet heeft opgevraagd bij de GGZ en het OM. Het College heeft geconstateerd dat beklaagde op 31 december 2014 een melding heeft gedaan bij de politie over vermoedens van kindermishandeling. Het College stelt vast dat het OM naar aanleiding van de aangifte van beklaagde en de jeugdprofessional van Veilig Thuis heeft besloten dat het Landelijke Expertise Bureau Bijzondere Zaken (LEBZ) onderzoek zal doen. Dit onderzoek loopt sinds juli 2014. De uitkomsten van het onderzoek zijn tot op heden onbekend. Het College overweegt dat wanneer beklaagde de stukken bij het OM respectievelijk de GGD had opgevraagd, het aan het OM en de GGD is om te bepalen of beklaagde de stukken mocht hebben. Het College overweegt voorts dat bij de GGD stukken opgevraagd kunnen worden met toestemming van beide ouders. Het College realiseert zich dat het de vraag is of beklaagde de stukken ook daadwerkelijk had verkregen. Het College is van oordeel dat beklaagde in ieder geval in het belang van O. en V. de stukken had moeten opvragen zodat deze in het verslag verloop ots d.d. 5 maart 2015 hadden kunnen worden opgenomen als ze van het OM en de GGD waren verkregen.

Het College kan de redenatie van beklaagde dat zij in afwachting is van het politieonderzoek en dat in het kader van dit onderzoek geen rapporten kunnen worden opgevraagd, niet volgen. Het kan immers niet zo zijn dat beklaagde wacht op de uitkomsten van een LEBZ onderzoek, dat inmiddels bijna twee jaar duurt. Het enkele feit dat er sprake is van een politieonderzoek ontslaat beklaagde niet van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van O. en V. Het College is van oordeel dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met artikel A van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker: de jeugdzorgwerker bevordert dat de jeugdige cliënt in zijn opvoeding en ontwikkeling tot zijn recht komt.

De klacht van klager heeft ook betrekking op het feit dat beklaagde onvolledige informatie naar het OM heeft gestuurd. Het College is van oordeel dat op het moment dat het onderzoek van het LEBZ werd ingesteld, beklaagde klager had moeten informeren welke stukken in het kader van welke procedure zijn verstuurd naar de politie en het OM. Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de stukken die zij heeft opgestuurd betrekking hadden op de periode van de tweede ots en dat zij dit afgestemd heeft met politie en het OM. Op verzoek van klager heeft beklaagde later ook de stukken van 2010 en 2011 opgestuurd.

Het College is van oordeel dat beklaagde in strijd gehandeld heeft met artikel F van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. In dit artikel staat vermeld dat de jeugdzorgwerker de jeugdige cliënt en diens wettelijke vertegenwoordigers de voor een goede professionele relatie relevante informatie, zoveel mogelijk verschaft in een voor de cliënt begrijpelijke taal.
Het verschaffen van informatie vindt plaats op basis van wetgeving, kwaliteitskader, instellingsbepalingen en beroepswaarden. Met informatie op basis van beroepswaarden wordt onder andere bedoeld de informatieverstrekking over interne ketensamenwerkingsverbanden met als consequentie dat mogelijk meerdere professionals een relatie kunnen aangaan met de cliënt en informatie over wie waar voor verantwoordelijk is.

Het College oordeelt dat onder deze gegeven omstandigheden beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdelen II, III, IV, V, VI

Het College kan op basis van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting in redelijkheid niet vaststellen dat beklaagde de waarheid verstopt, onderzoeken vertraagt, contactjournaals niet aanlevert, geen notities maakt en contactjournaals niet raadpleegt.
Nu klager deze klachtonderdelen ook na het verweer van beklaagde niet verder heeft onderbouwd kan het College geen inhoudelijk oordeel geven en zullen deze klachtonderdelen niet gegrond worden verklaard.

Het College is op grond van het bovenstaande van oordeel dat beklaagde heeft nagelaten informatie op te vragen waardoor zij in strijd heeft gehandeld het belang van O. en V. (artikel A van de Beroepscode van de Jeugdzorgwerker). Het College is eveneens van oordeel dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met artikel F van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Het College is van oordeel dat beklaagde op deze punten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat het passend en geboden is aan beklaagde een waarschuwing op te leggen. Ten overvloede doet het College [instelling] de aanbeveling om op grond van artikel F van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker cliënten te informeren over welke personen verantwoordelijk zijn voor welke handelingen.

7 Beslissing

Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende beslissing:

  • klachtonderdeel I is gegrond;
  • klachtonderdelen II, III, IV, V en VI zijn ongegrond;
  • legt aan beklaagde op een maatregel van waarschuwing.

Aldus gedaan de 8e februari 2016 en op 4 april 2016 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.

Mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter

Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris