Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S. Ephraïm, lid-beroepsgenoot,
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door:
[klaagster], hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde.
1 Het verloop van de procedure
Het College heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift d.d. 17 april 2015 met bijlagen;
– de aanvullingen op het klaagschrift d.d. 6 mei 2015, 24 augustus 2015 en 31 augustus 2015, alle met bijlagen;
– het verweerschrift d.d. 24 september 2015 met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en beklaagde. Beklaagde werd bijgestaan door mevrouw mr. E. Lam, werkzaam bij [naam kantoor].
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de uitspraak uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De feiten
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1
Klaagster heeft uit een in 2006 ontbonden huwelijk een dochter, [dochter] geboren op [datum] 2004 en een zoon [zoon] geboren op [datum] 2003.
2.2
Na de scheiding hebben de minderjarigen bij klaagster gewoond. Klaagster en de vader werden beiden belast met het ouderlijk gezag over beide kinderen. Klaagster en de vader hebben geen contact meer met elkaar. In de thuissituatie is opvoedondersteuning ingezet.
2.3
Sinds 2008 woont de partner van klaagster, verder: stiefvader, bij klaagster en haar kinderen. In 2008 en 2009 is [dochter] drie keer lichamelijk onderzocht door een kinderarts omdat klaagster vermoedde dat [dochter] seksueel was misbruikt. In 2010 heeft klaagster een zorgmelding gedaan bij de jeugd-en zedenpolitie.
2.4
[dochter] en [zoon] zijn sinds 17 mei 2010 bij beschikking onder toezicht gesteld. Na een rapport van het [instelling] zijn de kinderen bij beschikking van 17 mei 2011 uit huis geplaatst. [dochter] en [zoon] hebben sinds 17 mei 2011 bij instelling [naam instelling] gewoond.
2.5
Klaagster en stiefvader hebben de kinderen kort nadien meegenomen naar [land]. Na een week zijn klaagster en stiefvader door de politie aangehouden. De kinderen zijn overgedragen aan [gecertificeerde instelling 1] in Nederland. [dochter] kwam terug uit [land] en heeft onder meer tekenen van seksueel misbruik vertoond. Het is niet duidelijk geworden wat er met [dochter] is gebeurd. Ook vanuit [zoon] zijn signalen van seksueel misbruik ontvangen.
2.6
[zoon] woont sinds 23 oktober 2012 bij vader. [dochter] is in [instelling] blijven wonen. Sinds 20 februari 2015 woont [dochter] in de stichting [stichting] in [plaatsnaam].
2.7
Klaagster is bij beschikking van 17 februari 2014 uit het ouderlijk gezag ontheven. De vader heeft –zoals in deze beschikking vermeld- van rechtswege alleen het gezag over de kinderen gekregen.
2.8
In het kader van de ondertoezichtstelling (ots) is er toezicht op de thuissituatie bij vader en wordt de hulpverlening aan de kinderen en het nemen van belangrijke beslissingen in de toekomst gecoördineerd.
2.9
De uitvoering van de ots is in juli 2011 overgedragen aan de [gecertificeerde instelling 2], hierna te noemen: GI 2. Beklaagde voert sinds 10 juni 2013 de ots namens [GI 2] uit als gezinsvoogd van [zoon]. Een collega van beklaagde is aangesteld als gezinsvoogd van [dochter]. In de periode van 25 augustus 2014 tot en met 15 april 2015 heeft beklaagde ook de uitvoering van de ots voor [dochter] op zich genomen wegens vakantie en ziekte van haar collega.
2.10
De ots en de machtiging uit huis plaatsing (uhp) voor [dochter] is verlengd tot 17 mei 2016.
2.11
Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013.
3 De klachten
Klager verwijt beklaagde kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende.
I
Beklaagde verspreidt leugens over klaagster en heeft geen correct beeld gevormd van klaagster. Beklaagde staat niet open voor communicatie.
II
[dochter] wordt door beklaagde in haar wensen genegeerd en voor leugenaar uitgemaakt. Beklaagde is van mening dat een vertrouwenspersoon voor [dochter] haar geen rust kan geven.
III
Beklaagde heeft de bezoeken en contacten tussen klaagster en [dochter] en [zoon] eenzijdig beperkt en stopgezet en heeft verder niet meer gekeken naar een oplossing.
IV
Beklaagde heeft niet zorggedragen voor de veiligheid van [dochter] en [zoon].
[dochter] is uit een veilige omgeving gehaald zonder toekomstperspectief. Ondanks het veiligheidsplan is er een incident geweest op de verjaardag van [dochter].
V
Stiefvader krijgt van beklaagde geen ruimte om iets te zeggen.
VI
De privacy van klaagster en haar kinderen is door beklaagde geschonden. Beklaagde heeft alle informatie over klaagster doorgestuurd naar vader.
VII
Beklaagde is zonder medeweten van klaagster met [dochter] naar de huisarts gegaan. Klaagster had toen nog het gezag.
VIII
Beklaagde heeft aan de rechter medegedeeld dat klaagster niet heeft meegewerkt aan een IQ test terwijl klaagster dit wel heeft gedaan. Beklaagde heeft vervolgens de omgangsregeling tussen klaagster en [dochter] en [zoon] beperkt.
4 Het verweer
Beklaagde voert kort samengevat en zakelijk weergegeven het volgende aan.
Voor zover de klachten betrekking hebben op de datum voor de registratie van beklaagde dient het College de klachten niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast heeft beklaagde in de periode van 24 augustus 2014 tot 15 april 2015 de ots van [dochter] uitgevoerd. Voor zover de klachten van klaagster betrekking hebben op de uitvoering van de ots van [dochter] in de periode voor 24 augustus 2014, dienen ook deze klachten niet ontvankelijk te worden verklaard.
De klachten die betrekking hebben op [dochter] en [zoon] zoals het schenden van de privacy, verkeerde informatie over een vertrouwenspersoon en het halen van [dochter] uit haar veilige omgeving, dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard nu klaagster niet de wettelijke vertegenwoordiger van de kinderen is en niet is gebleken dat de kinderen willen dat klaagster mede namens hen klachten indient.
Ten aanzien van de afzonderlijke klachtonderdelen heeft beklaagde het volgende aangevoerd.
I
Beklaagde betwist dat zij leugens over klaagster heeft verspreid dan wel klaagster als leugenaar zou hebben neergezet en niet open zou hebben gestaan voor een open communicatie. Er bestaat nu eenmaal een verschil in visie tussen GI2 en klaagster over het belang van de kinderen en de mate van veiligheid van de kinderen bij klaagster.
Bij een overdracht naar een nieuwe gezinsvoogd blijven gemaakte afspraken en besluiten het uitgangspunt. Dit is met klaagster besproken op 4 juli 2013. Het is beklaagde niet gebleken dat er onjuiste informatie in het ots plan heeft gestaan.
II
Beklaagde ontkent dat zij [dochter] heeft neergezet als een leugenaar. Ook heeft beklaagde [dochter] in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven. Klaagster heeft haar klacht niet nader onderbouwd. Als [dochter] een klacht heeft over beklaagde namens [dochter] is het niet aan klaagster om als ouder zonder gezag hierover een klacht in te dienen.
De wens om een vertrouwenspersoon in te schakelen komt vanuit klaagster en niet vanuit [dochter]. Beklaagde heeft de indruk dat [dochter] uit loyaliteit met klaagster zegt wat klaagster graag wil horen omdat [dochter] tegen haar begeleiding heeft gezegd niet te willen praten met een vertrouwenspersoon. Beklaagde vindt het zorgelijk dat klaagster beklaagde tegenover [dochter] een leugenaar heeft genoemd.
Beklaagde heeft gesprekken gevoerd met GI 2, vader, klaagster, [organisatie] en de behandelaar van [stichting]. Vader, die belast is met het gezag, is het niet eens met het aanstellen van een vertrouwenspersoon. Ook GI 2 is van mening dat het voor [dochter] te belastend is om met een vertrouwenspersoon in gesprek te gaan omdat zij er van in de war kan raken en binnen de behandelinstelling professionals zijn die met haar in gesprek gaan. Klaagster heeft toch geregeld dat een vertrouwenspersoon heeft gesproken met [dochter].
[dochter] was hierna enige tijd van slag.
III
De kern van het geschil tussen klaagster en GI 2 met betrekking tot de bezoek -en belregeling is dat klaagster voorbij gaat aan het belang van de kinderen en dat zij zich niet houdt aan de omgangsregeling zoals deze in het kader van de ots is vastgesteld. De bezoeken zijn begeleid omdat klaagster de kinderen vragen stelt en informatie geeft die belastend zijn voor de kinderen.
Klaagster wil naar een oplossing toe maar gaat volgens beklaagde voorbij aan het belang van [dochter] en de wens van [zoon] met betrekking tot begeleid bezoek -en belcontact. Klaagster heeft voortdurend de strijd gezocht met beklaagde over de bezoekafspraken en de inhoud van de bezoeken van [zoon]. Klaagster wil kort van te voren aanpassingen terwijl [zoon] te kennen geeft dat niet te willen omdat dat voor hem onveiligheid met zich meebrengt.
IV
Beklaagde heeft in haar verweerschrift (alinea 32) een chronologisch overzicht gegeven van de gebeurtenissen die betrekking hebben op deze klacht. Beklaagde heeft deze besproken met haar gebiedsmanager in het expertiseteam GI2. Hieruit zijn adviezen voor alle betrokkenen voortgekomen. [instelling] waar [dochter] toen woonde, heeft uit naam van [dochter] aangifte bij de (zeden)politie gedaan, welk besluit door GI2 is ondersteund. Direct hierna is besloten het bezoek van [dochter] aan vader stop te zetten. Klaagster is op 29 oktober 2014 geïnformeerd. Tussen 12 oktober 2014 tot 28 november 2014 is [dochter] niet op bezoek geweest bij vader. Het waarborgen van de veiligheid van [dochter] is voortdurend gespreksonderwerp geweest.
Klaagster heeft als ouder zonder gezag geen zeggenschap over de woon-en verblijfplaats van [dochter]. [dochter] is overgeplaatst naar de Stichting [stichting] te [plaatsnaam] zodat zij dichter bij vader, [zoon] en de familie kan wonen.
V
Beklaagde heeft aangevoerd dat stiefvader geen belanghebbende in deze is en dat hij geen contact mag hebben met de kinderen. Ook in procedures van ouders bij de rechtbank worden partners van de ouders niet als belanghebbende beschouwd. Bovendien heeft stiefvader tijdens huisbezoeken van gezinsvoogden dreigende taal geuit.
VI
Klaagster onderbouwt niet met welke informatie beklaagde de privacy van klaagster en [dochter] en [zoon] heeft geschonden. Sinds de ontheffing uit het ouderlijk gezag heeft klaagster in beginsel geen recht meer op informatie over [dochter] en [zoon] en richt de uitvoering van de ots zich op de ouder met gezag, vader, en [dochter] en [zoon].
VII
Klaagster is wel degelijk op de hoogte gebracht van het onderzoek bij de huisarts en er zijn geen zaken achter de rug van klaagster om gegaan.
VIII
Het verzoek om een IQ test is bedoeld om te kunnen vaststellen wat de juiste begeleiding is in de bezoekregelingen tussen klaagster en [dochter] en [zoon]. Dit verzoek en de hieraan ten grondslag liggende reden is ter zitting van de rechtbank van 11 september 2013 besproken en zoals blijkt uit de beschikking van 25 september 2013 heeft klaagster haar medewerking daaraan toegezegd. Beklaagde heeft erop gewezen dat in de beslissing van de rechtbank van 17 februari 2014 staat vermeld dat inmiddels een IQ-bepaling van klaagster heeft plaatsgevonden.
Voor het overige zal het verweer van beklaagde hierna aan de orde komen.
5 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het College wijst allereerst op het volgende.
Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen gaat het er niet om of dat handelen beter had gekund. Het gaat om de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.
Het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional wordt getoetst aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Nu beklaagde op [datum] 2013 is geregistreerd, kunnen klachten over gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de registratiedatum van beklaagde, niet tuchtrechtelijk worden getoetst. Die klachten zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de afzonderlijke klachtonderdelen overweegt het College als volgt.
I
Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij verschillende pogingen heeft ondernomen om met klaagster te communiceren. Aanvankelijk verliep de communicatie telefonisch. Na verloop van tijd werd het telefonisch contact moeizamer waardoor beklaagde per email met klaagster heeft gecommuniceerd. Beklaagde heeft formele kwesties altijd met klaagster persoonlijk besproken.
Een voorbeeld hiervan is de wens van klaagster om een vertrouwenspersoon aan te stellen voor [dochter]. Beklaagde heeft naar voren gebracht dat zij met haar collega’s aan het werk is gegaan om klaagster tegemoet te komen in haar wensen maar dat klaagster vervolgens afhaakte. Klaagster heeft dit ter zitting niet weersproken.
Ook overigens is ter zitting van het College gebleken dat partijen elkaar tegenspreken over de wijze waarop de communicatie heeft plaatsgevonden. Dat door beklaagde leugens zouden zijn verspreid, is niet komen vast te staan. Het College is ervan overtuigd geraakt dat beklaagde zich heeft ingespannen om klaagster ter wille te zijn.
Het eerste klachtonderdeel zal derhalve niet gegrond worden verklaard.
II
Het College overweegt dat beklaagde heeft toegelicht waarom door GI 2 is besloten geen vertrouwenspersoon aan te stellen en dat zij de redenen daarvoor aan klaagster heeft uitgelegd. Bij de stukken bevindt zich een brief d.d. 21 april 2015 van de advocaat van GI 2 aan [organisatie], welke organisatie door klaagster is ingeschakeld. Klaagster heeft een kopie van deze brief ontvangen. Klaagster heeft dit niet weersproken en heeft te kennen gegeven het niet eens te zijn met de beslissing van beklaagde. Dat laatste is niet onbegrijpelijk, maar brengt niet mee dat het besluit tuchtrechtelijk laakbaar handelen van beklaagde oplevert.
Het tweede klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
III
Het College constateert dat een omgangsregeling voor klaagster met [dochter] en [zoon] is vastgesteld in het kader van de ots van [dochter] en [zoon] en dat klaagster zich niet heeft gehouden aan afspraken die zijn gemaakt.
Het College overweegt dat beklaagde gemotiveerd heeft toegelicht dat zij de belangen van [dochter] en [zoon] als uitgangspunt heeft gehanteerd en dat zij de samenwerking met de klaagster heeft opgezocht. Het College heeft voorts in de brief van beklaagde aan klaagster d.d. 15 april 2015 gelezen dat beklaagde het bezoek van 28 april 2015 niet door heeft laten gaan omdat klaagster het bezoek van 1 april 2015 en het bezoek daarvoor had afgezegd. Beklaagde heeft in deze brief aan klaagster uitgelegd waarom het afzeggen van het bezoek van 28 april 2015 in het belang van [zoon] is.
In dezelfde brief heeft beklaagde een nieuwe datum gepland voor omgang van klaagster met [dochter] en [zoon].
Naar het oordeel van het College heeft beklaagde de belangen van [dochter] en [zoon] afgewogen tegen het belang van klaagster en heeft beklaagde met het vaststellen van een nieuwe datum een oplossing geboden. Aldus kan niet gezegd kan worden dat beklaagde na het afzeggen van het bezoek van 28 april 2015 niet meer naar een oplossing heeft gezocht.
Het derde klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
IV
Het College is van oordeel dat beklaagde deze klacht gemotiveerd heeft weerlegd. Zij heeft veel in het werk heeft gesteld om de veiligheid van [dochter] en [zoon] te borgen. Beklaagde is door de instelling waar [dochter] verblijft op 20 oktober 2014 op de hoogte gebracht van het incident met [dochter] in het weekend van 11 en 12 oktober 2014, hetgeen [dochter] op 15 oktober 2014 aan haar therapeut heeft gemeld.
Beklaagde heeft haar gebiedsmanager ingelicht, GI 2, de instelling van [dochter] en de politie. Deze hebben gezamenlijk met beklaagde afspraken gemaakt en besluiten genomen. Ook is het incident besproken met het expertiseteam van GI 2. Naar aanleiding van dit overleg is de bezoekregeling van [dochter] aan vader stopgezet. Klaagster is hierover op 29 oktober 2014 geïnformeerd. Klaagster was toen uit het gezag ontheven zodat klaagster geen recht heeft gehad op alle informatie over [dochter] en [zoon].
Beklaagde heeft op 6 november 2014 een veiligheidsplan met vader opgesteld. Daarnaast is [dochter] van 12 oktober 2014 tot 28 november 2014 niet op bezoek geweest bij vader. Het veiligheidsplan is in werking getreden op 28 november 2014.
Het College zal op grond van het voorgaande het vierde klachtonderdeel ongegrond verklaren.
V
Terecht heeft beklaagde aangevoerd dat stiefvader formeel geen belanghebbende is bij [dochter] en [zoon]. Beklaagde heeft voorts uiteengezet dat zij dit aan klaagster heeft duidelijk gemaakt, dat dit het beleid van GI 2 is en dat zij de redenen daarvoor aan klaagster heeft uitgelegd. Dit is door klaagster niet weersproken, maar klaarblijkelijk is zij het er niet mee eens.
Het College overweegt voorts dat uit de stukken blijkt dat stiefvader als toehoorder aanwezig is geweest bij een huisbezoek op 16 februari 2015. Het College is bovendien van oordeel dat de afspraken die gemaakt zijn over het huisbezoek van 16 februari 2015 betrekking hebben op het beleid van een instelling en dat dit in de onderhavige tuchtprocedure niet getoetst kan worden.
Op grond van al het voorgaande zal het vijfde klachtonderdeel ongegrond verklaard worden.
VI
Het College is van oordeel dat klaagster dit onderdeel van de klacht niet met feiten heeft onderbouwd. Klaagster verliest mogelijk uit het oog dat vader het ouderlijk gezag over de kinderen heeft en dat zij daaruit is ontheven. Dit brengt mee dat de uitvoering van de ots zich richt op vader als ouder met gezag en dat klaagster geen recht meer heeft op die informatie. Het zesde klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
VII
Klaagster heeft geen tijdvak genoemd waarop beklaagde zich met de huisarts zou hebben verstaan over [dochter]. Beklaagde heeft in haar verweerschrift enige feiten uit de zomer van 2013 omtrent het contact met de huisarts genoemd. Beklaagde was toen echter nog niet geregistreerd en ook geen gezinsvoogd van [dochter]. Klaagster is hier vervolgens niet nader op ingegaan en zij heeft ook niet aangevoerd dat een en ander zich in een ander tijdvak heeft voorgedaan.
Het zevende klachtonderdeel zal niet ontvankelijk worden verklaard.
VIII
Uit de beschikking van de rechtbank d.d. 25 september 2013 is het College gebleken dat klaagster aanvankelijk weigerde een IQ test te ondergaan maar dat zij na uitleg van de rechter heeft ingestemd met de IQ test. Het College maakt voorts uit de ontheffingsbeschikking van de rechtbank d.d. 17 februari 2014 op dat de IQ test toen had plaatsgevonden en dat klaagster de uitkomst in het midden heeft gelaten.
Klaagster heeft aangevoerd dat beklaagde in haar stukken aan de rechtbank heeft vermeld dat klaagster niet zou willen meewerken aan een IQ-test, zonder daarbij te vermelden in welk geschrift dit zou hebben gestaan en wanneer dit aan de rechtbank is overgelegd. In deze omstandigheden kan het College niet vaststellen dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft.
Ten overvloede merkt het College op dat de omgangsregeling van klaagster met [dochter] en [zoon] is gewijzigd omdat klaagster zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en niet omdat klaagster niet mee heeft gewerkt aan een IQ test.
Het achtste klachtonderdeel is ongegrond.
Klaagster heeft het College verzocht om haar partner als getuige te horen.
In artikel 27 lid 1 Tuchtreglement d.d. 19 oktober 2014 staat vermeld dat de voorzitter van het College van Toezicht kan afzien van het horen van getuigen als naar zijn oordeel het College voldoende is voorgelicht. Zoals uit het voorgaande blijkt, kan het College tot een eindbeslissing komen in deze zaak zonder de partner van klaagster te horen. Het verzoek van klaagster tot het horen van stiefvader als getuige wordt dan ook niet gehonoreerd.
6 Beslissing
Het College van Toezicht:
– verklaart klachtonderdelen I, II, III, IV, V, VI, VIII ongegrond
– verklaart klachtonderdeel VII niet ontvankelijk
Aldus gedaan op 19 januari 2016 en op 5 april 2016 door het College van Toezicht aan partijen verzonden.
Mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris