Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:
mevrouw mr. E.M. Jacquemijns, voorzitter
mr. A.P. van der Linden, lid-jurist
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw U. Hammer, lid-beroepsgenoot,
mevrouw S. Ephraim, lid-beroepsgenoot.
Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. A.C. Veerman.
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
[klager], hierna te noemen: klager ingediende klacht tegen:
[beklaagde], hierna te noemen: beklaagde.
Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mr. F. Westenberg.
1 Het verloop van de procedure
Op 6 april 2015 heeft het College een klachtschrift d.d. 6 april 2015 met drie bijlagen van klager ontvangen. Per brief d.d. 28 mei 2015 wordt aan beklaagde verweer gevraagd.
Op 12 juni 2015 heeft het College het verweerschrift d.d. 12 juni 2015 ontvangen. Klager ontvangt een afschrift..
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2015.
De hoorzitting vindt plaats in aanwezigheid van klager alsmede van beklaagde en diens gemachtigde.
Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de uitspraak uiterlijk over acht weken zal volgen.
2 De ontvankelijkheid van de klacht
Het College stelt vast dat het onderhavige klaagschrift voldoet aan de vereisten gesteld door art. 10 lid 1 sub a en lid 4, art. 11 en art. 12 van het Tuchtreglement. Beklaagde is sinds [datum] 2013 geregistreerd. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen
Klager heeft een zoon van negen jaar, [zoon]. Na het eindigen van de relatie van de ouders in 2009 woont [zoon] bij de ex-partner van klager. Er wordt een omgangsregeling vastgesteld.
Op 20 april 2011 wordt op verzoek van de ex-partner van klager bij rechterlijke beschikking het gezamenlijk gezag beëindigd. De ex-partner van klager verkrijgt het eenhoofdig gezag over [zoon]. De rechtbank ontzegt klager het recht op omgang met [zoon].
Klager heeft op 24 januari 2014 een verzoek tot omgang in bij de rechtbank ingediend. De rechtbank houdt het verzoek van klager tot omgang aan bij beschikking op 15 oktober 2014 en stelt een voorlopige omgangsregeling vast die onder begeleiding plaatsvindt. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de RvdK) wordt in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden na datum van de beschikking rapport en advies uit te brengen. Beklaagde heeft het onderzoek van een collega overgenomen. Beklaagde is sinds 28 februari 2015 als raadsonderzoeker bij de zaak betrokken. Beklaagde brengt namens de raad een conceptrapport en advies uit op 19 maart 2015.
4 De klachten
Klager verwijt beklaagde samengevat het volgende.
1
Klager is van mening dat beklaagde niet zorgvuldig en nauwkeurig is. Klager voelt zich niet serieus genomen omdat beklaagde niet goed op de hoogte is van zijn casus.
Beklaagde heeft klager op 2 maart 2015 per email uitgenodigd voor een gesprek. In deze email staat onder andere dat de conclusies van het raadsonderzoek worden besproken en dat wordt gepraat over de toekomst. Op 5 maart 2015 heeft dit gesprek plaatsgevonden.
Klager mocht het conceptverslag niet lezen omdat het nog een concept is en beklaagde en zijn collega nog nadere onderzoeksvragen hadden.
Aan het begin van het gesprek is het doel van het gesprek niet benoemd. Verschillende onderwerpen kwamen aan de orde. Zo werd de therapiegroep ‘Kind in de knel’ aangedragen als oplossing. Klager heeft herhaald wat hij eerder al heeft besproken met de voorganger van beklaagde. Beklaagde heeft geen vragen gesteld en heeft geen notities gemaakt. Conclusies zijn niet benoemd door beklaagde terwijl dit wel in de email van 2 maart 2015 is vermeld.
Op 11 maart 2015 heeft beklaagde telefonisch contact met klager gelegd. Beklaagde heeft in het telefoongesprek onder andere de voornaam van vader gebruikt toen hij het over [zoon] had. Beklaagde reageerde nonchalant toen klager hem hiermee confronteerde. Beklaagde zei dat hij wel vaker de fout in gaat met namen.
Beklaagde heeft in het telefoongesprek genoemd dat sprake was van huiselijk geweld in 2013. Dit is onjuist en staat al vermeld in een eerder verslag van de voorganger van beklaagde.
Klager heeft ter zitting zijn klacht toegelicht. Beklaagde handelt volgens klager niet zorgvuldig. Beklaagde maakt bijvoorbeeld geen aantekeningen tijdens zijn gesprek met klager. De voorganger van beklaagde maakte een verslag, stuurde het per email naar klager toe en bood klager de gelegenheid om aan te passen.
Beklaagde heeft het verslag van het gesprek van 2 maart niet naar klager verstuurd en het verslag is niet met klager besproken. De aanpassingen van klager komen als bijlage in het rapport terecht zodat onjuistheden in het rapport blijven bestaan. Klager is hier niet tevreden over.
2
De normtijd van het onderzoek is ruimschoots overschreden. Klager heeft het conceptrapport niet binnen de door de RvdK aangegeven termijn ontvangen.
5 Het verweer
In het verweerschrift geeft beklaagde samengevat het volgende aan.
1
Beklaagde is ruim achttien jaar werkzaam bij de RvdK als raadsonderzoeker. Hij heeft dus ruime ervaring. Het rapport verkeerde in de afrondende fase en moest nog worden ingebracht bij het multi disciplinair overleg (mdo).
Het primaire doel van het gesprek op 5 maart 2015 was een kennismaking en een nadere bespreking naar aanleiding van de bevindingen en conclusies. Klager had kennelijk andere verwachtingen over het gesprek en verkeerde in de veronderstelling dat het rapport was afgerond en nu met hem besproken zou worden.
Klager heeft bij de regiodirecteur een klacht ingediend over onder meer het gesprek van 5 maart 2015 en het telefoongesprek van 11 maart 2015. Beklaagde neemt klager serieus en verwijst naar de opmerkingen van de regiodirecteur. De regiodirecteur heeft onder andere opgemerkt dat de uitnodigingsbrief duidelijker had kunnen worden opgesteld. Beklaagde neemt deze opmerking ter harte. Er is echter geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Beklaagde en zijn collega hebben klager in het gesprek uitgelegd wat de achtergrond en het doel was van het gesprek. Ook heeft beklaagde toegelicht wat de stand van zaken is in het raadsonderzoek en hoe de gang van zaken is rond het opstellen en definitief opstellen van een raadsrapport. Ouders hebben inzage en de mogelijkheid tot commentaar nadat het conceptrapport is vastgesteld in het mdo. Dat was hier nog niet het geval. Beklaagde en collega hadden nog wat aanvullende vragen. Beklaagde heeft het contact met klager als constructief ervaren. Ook is meermalen telefonisch en per email contact geweest over de voortgang van het onderzoek en de inhoud van het rapport.
Op 26 mei 2015 heeft klager aan beklaagde laten weten akkoord te gaan met het rapport. Beklaagde heeft van klager geen signalen ontvangen dat deze het vertrouwen in de professionaliteit van beklaagde heeft opgezegd.
Beklaagde kan zich goed voorstellen dat een wisseling van raadonderzoekers vervelend is. Toen bleek dat de ziekte van de betrokken raadsonderzoeker van lange duur zou zijn, heeft klager ingestemd met de afronding van het onderzoek door beklaagde en zijn collega.
Beklaagde maakt geen aantekeningen tijdens het gesprek. Beklaagde registreert de belangrijkste onderdelen van een gesprek in het hoofd en werkt een en ander vervolgens direct na het gesprek uit. Beklaagde ziet dit als een prettige setting voor partijen. De voorganger van beklaagde maakte een verslag van een gesprek met ouders en legde dat aan de ouders ter inzage voor voordat zij het verwerkte in het raadsrapport. Op de vestiging van beklaagde is dat niet de gewoonte.
Beklaagde heeft in het telefoongesprek excuses aangeboden voor zijn verspreking. Daarmee is niet gezegd dat beklaagde de situatie van [zoon] en zijn ouders niet kent. Beklaagde heeft geen zaken benoemd die als onjuiste informatie moet worden beschouwd. Het is beklaagde bekend dat er aangifte tegen klager is gedaan door zijn ex-partner en dat die is geseponeerd. Dit neemt niet weg dat als een ouder aangifte doet tegen de andere ouder dit op zichzelf al aanleiding kan zijn voor zorg over de relatie tussen ouders en de gevolgen daarvan voor een kind.
Beklaagde geeft tijdens de mondelinge behandeling een toelichting op het gesprek van 5 maart 2015. Beklaagde is het gesprek begonnen met de reden waarom partijen bij elkaar zitten. Beklaagde heeft opgemerkt dat klager andere verwachtingen van het gesprek had en heeft dat ter sprake gebracht.
Beklaagde heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat het gespreksverslag van 2 maart 2015 in het rapport is verwerkt. Beklaagde doet onderzoek en schrijft op wat hij registreert. Hij schrijft de mening van ouders op en verwerkt dit in het rapport. Beklaagde stuurt geen verslagen omdat hij niet de suggestie wil wekken dat ouders het eens moeten zijn met het verslag. Beklaagde geeft dan ook geen inzage in het verslag. In een later stadium maakt beklaagde een keuze om opmerkingen van cliënten en een collega te bespreken en de keuze om opmerkingen al dan niet aan te passen.
Beklaagde kan zich voorstellen dat het vervelend is dat klager met verschillende werkwijzen is geconfronteerd. Beklaagde heeft hiervan geleerd.
2
Klager is niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel omdat de klacht betrekking heeft op de handelwijze van de RvdK en niet op individueel handelen van beklaagde.
6 De beoordeling van de klachtonderdelen
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm. Het College is niet bevoegd om klachten over het handelen en nalaten van andere personen of van de instelling te toetsen.
Het College gaat bij de tuchtrechtelijke toetsing van het handelen van beklaagde uit van het klacht- en het verweerschrift en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling.
Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel
De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat de email van beklaagde van 2 maart 2015 bij klager de indruk heeft gewekt dat de conclusies uit het rapport met hem zouden worden besproken; dat beklaagde geen aantekeningen van dit gesprek heeft gemaakt, klager geen gespreksverslag heeft ontvangen zodat er onjuistheden in het conceptrapport staan, beklaagde in het telefoongesprek van 11 maart 2015 is uitgegaan van onjuiste informatie uit het rapport en zich vergiste in de naam van [zoon].
Het College vat de klacht op als een klacht dat artikel F (informatievoorziening) en artikel H (macht en afhankelijkheid in de professionele relatie) van de beroepscode zijn geschonden.
Het College stelt vast dat beklaagde heeft aangetoond dat hij zorgvuldig heeft gehandeld volgens artikel F van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker door na het overnemen van het onderzoek van zijn collega een afspraak met klager te maken. Het College stelt vast dat beklaagde op 5 maart 2015 een gesprek met klager is aangegaan juist om nader kennis te maken en te weten te komen op wie het onderzoek betrekking heeft. Beklaagde wilde daarnaast een aantal vragen met klager te bespreken. Beklaagde heeft hiermee naar het oordeel van het College klager relevante informatie willen verschaffen.
Het College stelt vast dat klager verwachtte dat op 5 maart 2015 de conclusies van het rapport zouden worden besproken.
Ter zitting heeft het College klager en beklaagde bevraagd op het proces waarin de wederzijdse verwachtingen aan de orde werden gesteld. Het College stelt vast dat de wijze waarop beklaagde de verwachtingen van klager op de doelstellingen van beklaagde voor het gesprek poogde af te stemmen beter had gekund. Het College overweegt dat beklaagde in zijn email aan klager concreter had kunnen omschrijven wat de bedoeling was van het gesprek. Met name de zin dat ‘in het gesprek met klager conclusies van het onderzoek worden uitgelegd’, heeft ertoe bijgedragen dat klager een beeld kreeg van het gesprek dat niet overeenkwam met de bedoeling van beklaagde. Beklaagde is hiermee echter naar het oordeel van het College niet buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening getreden. In het gesprek op 5 maart 2015 heeft hij uitgelegd aan klager wat de bedoeling was van dit gesprek. Beklaagde had daarbij echter wel nadrukkelijker kunnen navragen of zijn intentie bij klager duidelijk was. Vooral ook omdat beklaagde het dossier had overgenomen van een collega.
Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij een verslag heeft gemaakt van het gesprek van 5 maart 2015, dat dit verslag onderdeel is van zijn onderzoek, in het rapport is verwerkt en dat dit verslag niet naar klager is gestuurd omdat dit niet zijn werkwijze is. Beklaagde stuurt een dergelijk verslag nooit naar ouders. Het College stelt vast dat beklaagde zich realiseert dat het vervelend is dat klager met twee verschillende werkwijzen is geconfronteerd. Beklaagde heeft ter zitting verklaard hiervan geleerd te hebben. Het College oordeelt dat het hanteren van een andere werkwijze geen klachtwaardig handelen van beklaagde omvat.
Het College overweegt voorts dat beklaagde niet klachtwaardig handelt door geen aantekeningen te maken van het gesprek van 5 maart 2015. Beklaagde is een ervaren raadsonderzoeker en kan, nu door klager geen bewijzen van het tegendeel zijn aangevoerd, in staat worden geacht om op een later tijdstip een verslag van het gesprek te schrijven.
Het College stelt verder vast dat beklaagde zijn excuses heeft aangeboden voor het noemen van de onjuiste naam van [zoon] in het telefoongesprek van 11 maart 2015. Beklaagde heeft voorts in het verweerschrift gesteld dat hij op de hoogte is van de casus van beklaagde. Beklaagde heeft uitgelegd waarom hij de aangifte in het telefoongesprek heeft genoemd. Hoewel de zaak naar aanleiding van de aangifte door de ex-partner tegen klager is geseponeerd, neemt dit niet weg dat als een ouder aangifte doet tegen de andere ouder dit op zichzelf al aanleiding kan zijn voor zorg over de relatie tussen ouders en de gevolgen daarvan voor een kind. Het College stelt vast dat beklaagde deze klacht aldus gemotiveerd heeft weerlegd.
Ter zitting heeft het College omdat het conceptrapport volgens klager onjuistheden bevat, klager en beklaagde gevraagd op welke wijze er door klager en beklaagde is gesproken over het aanpassen van het conceptrapport. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij klager in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te reageren op het conceptrapport. Klager heeft schriftelijk zijn reactie aangeleverd en beklaagde heeft deze reactie als bijlage bij het rapport gevoegd. Beklaagde heeft voorts verklaard dat klager op 26 mei 2015 akkoord is gegaan met het eindverslag. Het College stelt vast dat klager deze gang van zaken ter zitting niet heeft weersproken.
Het College stelt vast dat beklaagde een werkwijze heeft gehanteerd die algemeen is geaccepteerd. Het College stelt verder vast dat beklaagde zich nog meer dan hij gedaan heeft bewust moet zijn van de afwegingsmogelijkheid die een raadsonderzoeker heeft om zaken in het rapport zelf aan te passen in plaats van een bijlage met aanpassingen van klager achter het rapport te voegen. Beklaagde heeft echter naar het oordeel van het College niet klachtwaardig gehandeld.
Het College is van oordeel dat onder deze gegeven omstandigheden niet gesteld kan worden dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het College verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond.
Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel
De klacht in dit onderdeel luidt samengevat dat klager niet op tijd het rapport heeft ontvangen ondanks toezeggingen.
Het College stelt vast dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op het handelen van de instelling en het handelen van een andere persoon dan beklaagde. Het College verklaart dit klachtonderdeel niet ontvankelijk.
7 Uitspraak
Dit alles overwegende komt het College van Toezicht tot de volgende uitspraak.
Klachtonderdeel 1 is ongegrond en klachtonderdeel 2 niet ontvankelijk.
Aldus gedaan op 18 september 2015 en op 13 november 2015 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.
Mevrouw mr. E. M. Jacquemijns, voorzitter
Mevrouw mr. A.C. Veerman, secretaris