College van Toezicht | Gedeeltelijk gegrond - Waarschuwing | zaaknummer: 15.012T

Moeder klaagt over onheuse bejegening, slechte bereikbaarheid en het tegenwerken van de omgangsregeling door gezinsvoogd

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

mevrouw mr. D.J. Markx, voorzitter,
mr. M. Stammes, lid-jurist,
mevrouw M. de Roos, lid-beroepsgenoot,
mevrouw M. Grol, lid-beroepsgenoot,
E.A.J. Ouwerkerk, lid-beroepsgenoot.

Als secretaris is opgetreden mevrouw mr. L.N. Tabak.

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de door
mevrouw A., hierna te noemen: klaagster, ingediende klacht tegen:

mevrouw B., hierna te noemen: beklaagde.
Als gemachtigde van beklaagde is opgetreden mevrouw mr. S. Schuijs.

1 Het verloop van de procedure

Op 3 maart 2015 heeft het College het klaagschrift ontvangen. Per brief d.d. 19 maart 2015 is aan beklaagde verweer gevraagd. Op 17 april 2015 heeft het College het verweerschrift d.d. 15 april 2015 ontvangen. Klager heeft een afschrift ontvangen. Per email d.d. 19 mei 2015 is onderzocht of er een mogelijkheid bestaat tot bemiddeling. Op 26 mei 2015 hebben partijen bericht gekregen dat er geen bemiddelingsgesprek komt omdat klaagster geen heil ziet in bemiddeling.
Op 8 september 2015 heeft het College een nieuw klaagschrift ontvangen van klaagster. Het College heeft besloten deze klacht samen met de klacht van 3 maart 2015 te behandelen. Op 24 september 2015 heeft het College beklaagde bericht over de nieuwe klacht en beklaagde gevraagd hierop verweer te voeren. Beklaagde heeft op 1 oktober 2015 te kennen gegeven geen nieuw verweer te voeren. Op 23 september 2015 heeft het College aanvullende stukken ontvangen van beklaagde. Klaagster heeft een afschrift van deze stukken ontvangen.

De hoorzitting heeft op 12 oktober 2015 plaatsgevonden in aanwezigheid van klaagster en beklaagde en haar gemachtigde. Na afloop van de hoorzitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de uitspraak uiterlijk over acht weken zal volgen.

2 De ontvankelijkheid van de klacht

Het College stelt vast dat het klaagschrift voldoet aan de vereisten gesteld door artikel 10 lid 1 sub a en lid 4, artikel 11 en artikel 12 van het Tuchtreglement. Beklaagde is geregistreerd sinds [datum] 2013. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.

3 De feiten en het verloop van de gebeurtenissen

De op [datum] 2013 geboren zoon van klaagster, S., is al voor zijn geboorte onder toezicht gesteld en is op 16 mei 2014 uit huis geplaatst. Er is een omgangsregeling vastgesteld, waarbij klaagster een keer per twee weken een bezoekmoment heeft met S. onder begeleiding van afwisselend pleegzorg en beklaagde. De gezinsvoogdij voor S. wordt namens Jeugdbescherming […], hierna te noemen: JB[…] uitgevoerd door beklaagde. Beklaagde is sinds 17 december 2013 gezinsvoogd van S.

4 De klachten

Klager verwijt beklaagde, samengevat, het volgende.

4.1

De samenwerking met beklaagde is moeizaam. Tijdens de begeleide omgangsmomenten van klaagster met S. gedraagt beklaagde zich kleinerend ten opzichte van klaagster. Beklaagde schudt geen hand en groet klaagster niet respectvol. Beklaagde komt regelmatig te laat, trekt de aandacht van S. naar zich toe, leest tijdschriften en voert gesprekken met de pleegouders over privézaken.
Klaagster heeft tevergeefs verschillende keren verzocht om een andere gezinsvoogd.

4.2

Beklaagde is slecht te bereiken en reageert niet op e-mails en verzoeken om contactjournaals.

4.3

Beklaagde laat na om in het kader van de ondertoezichtstelling (ots) en uithuisplaatsing (uhp) van S. trajecten op te starten en om de mogelijkheden voor thuisplaatsing te onderzoeken. Daarnaast negeert beklaagde de beslissing van de rechter om de omgangsregeling uit te breiden.

Ter zitting verduidelijkt klaagster haar klachten. Klaagster licht desgevraagd toe dat haar klachten zijn toegespitst op de bejegening tijdens de begeleide omgangsmomenten, de communicatie en het beleidsmatig handelen van beklaagde voor wat betreft de uitvoering van de ots en uhp.
Klaagster geeft te kennen geen vertrouwen te hebben in beklaagde. De samenwerking en communicatie verlopen zeer moeizaam, het initiatief daartoe ligt steeds bij klaagster. Klaagster wenst een verbeterde samenwerking of aanstelling van een andere gezinsvoogd. Zij heeft dit al een jaar geleden aan de teamleider van beklaagde gecommuniceerd, maar er is niks mee gedaan.
Op de vraag van het College wat klaagster zelf heeft gedaan om de problemen met beklaagde op te lossen, antwoordt klaagster dat zij zelf verder geen actie heeft ondernomen.

5 Het verweer

Beklaagde herkent zich niet in de klachten en voert, samengevat, het volgende aan.

5.1

Beklaagde betwist de door klaagster geschetste gang van zaken bij de begeleide omgangsmomenten. Klaagster heeft nooit aan beklaagde te kennen gegeven dat er tijdens de bezoekmomenten zaken zijn voorgevallen die zij storend vindt. Beklaagde kiest er tijdens die momenten bewust voor om te lezen, zodat ze klaagster niet het gevoel geeft dat ze bekeken wordt. Het komt regelmatig voor dat S. tijdens de bezoekmomenten contact met beklaagde zoekt. Uiteraard reageert beklaagde op dit gedrag. Beklaagde merkt op dat zij er geen enkel belang bij heeft om S. tijdens de bezoekmomenten af te leiden.
Het is wel eens voorgekomen dat beklaagde een paar minuten later op de bezoeklocatie arriveerde, maar beklaagde zorgde er dan voor dat de afgesproken bezoektijd werd aangehouden. Beklaagde betwist dat zij kleinerend naar klaagster wijst of belt met privé-contacten tijdens de omgangsmomenten.

5.2

Beklaagde is van mening dat zij reageert op e-mails van klaagster. Klaagster heeft haar klacht niet onderbouwd en beklaagde weet niet om welke e-mails het gaat. Ook de klacht dat beklaagde niet zou reageren op verzoeken om contactjournaals is niet onderbouwd. Er zijn naar aanleiding van verzoeken van klaagster documenten verstrekt.

5.3

Beklaagde voert bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen het beleid van [JB…] uit, welk beleid altijd multidisciplinair tot stand komt. Beklaagde neemt bij de uitvoering van haar taken als jeugdbeschermer de normen van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker in acht en zij voert haar taken naar eer en geweten en met een professionele autonomie en reflectie uit. Bij complexe vraagstukken raadpleegt beklaagde haar collega’s zoals de teammanager, gedragswetenschapper en collega-jeugdbeschermers. Ook kan beklaagde een juridische afdeling raadplegen. Alle kernbesluiten met betrekking tot de minderjarige worden door een basisteam onder supervisie van de gedragswetenschapper multidisciplinair genomen.

Beklaagde heeft de wijze van uitvoering van de ots en uhp onder andere in de mail van 5 februari 2015 aan klaagster uitgelegd en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak d.d. 3 oktober 2014. In die uitspraak heeft de rechter de ots en uhp verlengd en onder meer vermeld dat door [JB…] voorwaarden aan klaagster zijn gesteld om toe te werken naar thuisplaatsing van de minderjarige en dat binnen een half jaar de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek bij klaagster te verwachten zijn. Ook zou dan duidelijk zijn hoe de bezoeken tussen klaagster en de minderjarige verlopen. Er staat niet in de uitspraak vermeld dat de omgang uitgebreid dient te worden en er is dan ook niet in strijd met deze uitspraak gehandeld.

Ter zitting verklaart beklaagde het volgende. Er zijn geen concrete afspraken tussen beklaagde en klaagster gemaakt over de manier van communiceren, beklaagde is zowel telefonisch als per email bereikbaar.
Beklaagde heeft bewust gekozen voor een lage frequentie van communicatie en voor afstand tijdens de bezoekmomenten, omdat de relatie tussen beklaagde en klaagster verre van soepel verloopt en alleen uit strijd bestaat.

Klaagster heeft al vanaf het eerste contact te kennen gegeven niks met beklaagde te maken willen hebben, wil vooral zelf bepalen hoe de ots wordt uitgevoerd en het gaat vooral over haar rechten in plaats van die van haar kind. Er heeft ook een keer zo’n heftige discussie met klaagster plaatsgevonden dat klaagster het pand van [JB…] uit is gezet. Mogelijk heeft beklaagde toen haar stem verheven.
Beklaagde heeft de problematische samenwerking en communicatie meerdere malen besproken met haar gedragswetenschapper, teammanager en collega-jeugdbeschermers, maar het contact met klaagster bleef moeizaam. Ook is ongeveer een jaar geleden telefonisch contact geweest tussen klaagster en de teammanager, in aanwezigheid van beklaagde. Klaagster is toen verzocht om de klachten op papier te zetten om daarna om de tafel te gaan zitten, maar klaagster heeft haar klachten niet op papier gezet. Klaagster heeft ook niet inhoudelijk op de mail van 5 februari 2015 gereageerd.
Dat beklaagde zich tijdens de begeleide omgangsmomenten op de achtergrond houdt, heeft ze bewust niet met klaagster besproken om stagnatie in de hulpverlening te voorkomen. Beklaagde stelt voorts dat ze het in deze situatie achteraf niet anders zou hebben gedaan.
Beklaagde kondigt tot slot aan dat er naar alle waarschijnlijkheid binnenkort een nieuwe gezinsvoogd zal worden aangesteld.

6 De beoordeling van de klachtonderdelen

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund. Het gaat om een beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen ten tijde van het klachtwaardig handelen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

Het College wijst er voorts op dat indien bij een klachtonderdeel de feitelijke gang van zaken in redelijkheid niet kan worden vastgesteld, het College geen inhoudelijk oordeel kan geven, hetgeen tot gevolg zal hebben dat het College het klachtonderdeel niet gegrond zal kunnen verklaren.

Het College toetst het beroepsmatig handelen van de bij SKJ geregistreerde professional aan de algemene tuchtnorm en overweegt het volgende.

Het College merkt op dat bij het beoordelen van het handelen van beklaagde een onderscheid dient te worden gemaakt tussen het zorg dragen voor het belang van S. en de manier waarop beklaagde omgaat met klaagster. Het College constateert dat de klacht van klaagster betrekking heeft op de samenwerking en communicatie van beklaagde met klaagster. Artikel G van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker speelt hierbij een rol: overeenstemming/instemming omtrent de hulp- en dienstverlening. Het College zal het handelen van beklaagde daarom mede aan dit artikel toetsen.

6.1

De klacht in dit onderdeel luidt kort samengevat dat beklaagde klaagster niet correct bejegent tijdens de omgangsmomenten van klaagster met S.

Het College stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat beklaagde zich door de moeizame samenwerking en communicatie met klaagster bewust op afstand heeft gehouden. Beklaagde voert geen overleg meer met klaagster. Partijen zien elkaar alleen tijdens de vaste omgangsmomenten van klaagster met de minderjarige, waarbij tussen beklaagde en klaagster nauwelijks contact plaatsvindt.

Het College overweegt dat van een professionele jeugdzorgwerker verwacht mag worden dat hij/zij zich volledig inzet om een goede samenwerking en communicatie met de cliënt tot stand te brengen. Deze norm is vastgelegd in artikel G van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker: ‘De jeugdzorgwerker overlegt met de jeugdige en/of diens ouders/opvoeders om tot overeenstemming te komen over de hulp- en dienstverlening of andere opgelegde taken’.

Het College oordeelt dat het bij de professionaliteit van beklaagde hoort om een goede verstandhouding op te bouwen en problemen bespreekbaar te maken, ook als klaagster daar in eerste instantie niet open voor staat. Persoonlijke communicatie is een voorwaarde om een hulpverleningstraject op gang te brengen en te laten werken. Aan het College is niet gebleken dat beklaagde, toen zij, naar eigen zeggen, vaststelde dat de communicatie en de samenwerking met klaagster moeizaam verliepen, dit nadrukkelijk en regelmatig tot onderwerp van bespreking met klaagster heeft gemaakt.

Door afstand te nemen en door na te laten om de regie in handen te nemen heeft beklaagde zich naar het oordeel van het College vanuit een professionele houding te weinig ingezet voor een goede relatie met klaagster en zich te snel neergelegd bij de ontstane situatie. Daarnaast heeft beklaagde het College niet voldoende de indruk gegeven dat ze zicht heeft op haar ‘eigen inbreng’ in de relatie met klaagster. Beklaagde heeft niet aangetoond, zelfs niet aannemelijk gemaakt, dat ze haar handelen voldoende heeft afgewogen en dat ze daarop heeft gereflecteerd of in de toekomst andere keuzes zal maken.

Tijdens de hoorzitting van het College heeft beklaagde te kennen gegeven dat hoogstwaarschijnlijk een andere gezinsvoogd wordt aangesteld. Het College stelt zich op het standpunt dat het van zorgvuldig professioneel handelen had getuigd wanneer beklaagde dit eerder in een persoonlijk gesprek met klaagster had besproken.

Alles in overweging nemende, is het College van oordeel dat beklaagde zich niet voldoende heeft ingezet om een goede samenwerking en communicatie met klaagster te bewerkstelligen. Daarmee heeft beklaagde in strijd gehandeld met de norm uit artikel G van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. Het klachtonderdeel is gegrond.

6.2

De klacht in dit onderdeel luidt samengevat dat beklaagde slecht te bereiken is, niet op e-mails reageert en niet ingaat op verzoeken om contactjournaals.

Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet verder onderbouwd in het klaagschrift of ter zitting. Nu de feiten die ten grondslag liggen aan dit klachtonderdeel niet zijn komen vast te staan, is dit klachtonderdeel ongegrond.

6.3

De klacht in dit onderdeel houdt samengevat in dat beklaagde nalaat om in het kader van de ots en de uhp van S. trajecten op te starten en om de mogelijkheden voor thuisplaatsing te onderzoeken. Daarnaast negeert beklaagde de beslissing van de rechter om de omgangsregeling uit te breiden.

Het College is van oordeel dat klaagster dit klachtenonderdeel zowel in het klaagschrift als ter zitting niet nader heeft onderbouwd. Het College overweegt dat de rechtbank in de beschikking van 3 oktober 2014 onder andere voorwaarden stelt aan klaagster om toe te werken naar thuisplaatsing van S. Daarnaast leest het College in de brief van beklaagde aan klaagster van 5 februari 2015 een motivatie waarom de bezoekregeling niet uitgebreid wordt en waarom beklaagde opnieuw een verzoek tot een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zal indienen voor de duur van zes maanden.

In de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van het College in redelijkheid niet worden gesteld dat beklaagde nalaat de mogelijkheden voor thuisplaatsing te onderzoeken.
Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Op grond van het voorgaande komt het College tot de slotsom dat beklaagde met betrekking tot klachtonderdeel I een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en acht het passend en geboden de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

7 De Beslissing

Het College van Toezicht:
verklaart klachtonderdeel I gegrond;
legt aan beklaagde op de maatregel van een waarschuwing;
verklaart klachtonderdelen II en III ongegrond.

Aldus gedaan op 12 oktober 2015 en op 1 december 2015 door het College van Toezicht aan partijen toegezonden.

mevrouw mr. D. Markx, voorzitter

mevrouw mr. L.N. Tabak, secretaris